ECLI:NL:GHSHE:2025:679

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
200.343.302_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en verdeling vakanties voor minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de zorgregeling en de verdeling van vakanties voor de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019. De vader en de moeder zijn in geschil over de zorgregeling en de vakanties, waarbij de vader verzoekt om een wijziging van de bestaande regeling. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 5 april 2024 een beschikking gegeven, waartegen beide partijen in hoger beroep zijn gegaan. De vader verzoekt om de vakanties zo te verdelen dat hij meer tijd met [minderjarige 1] kan doorbrengen, terwijl de moeder een andere regeling voorstelt die beter aansluit bij haar werk en de zorg voor haar andere kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2025 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die adviseert dat de ouders beter moeten communiceren over de zorgregeling. Het hof heeft de belangen van [minderjarige 1] vooropgesteld en heeft de bestaande regeling in grote lijnen gehandhaafd, maar enkele aanpassingen doorgevoerd in de verdeling van de vakanties. De uitspraak van het hof is op 13 maart 2025 gedaan, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 maart 2025
Zaaknummer: 200.343.302/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/387456 / FA RK 22-5066
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.M.P.T. Ruijs-Kreté,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.B. Leerkotte.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2024 heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de beslissing betreffende de verdeling van de kerstvakantie, voorjaarsvakantie en herfstvakantie waartegen de grieven zijn gericht en, alsnog het verzoek van de vader toe te wijzen inhoudende:
  • primair te bepalen dat [minderjarige 1] in de oneven jaren gedurende de eerste week van de kerstvakantie (inclusief de beide kerstdagen) vanuit school bij de vader verblijft, en in de tweede week van de kerstvakantie (inclusief oud- en nieuwjaar) - die aanvangt op vrijdag om 12.30 uur en eindigt op de daaropvolgende vrijdag om 12.30 uur - bij de moeder verblijft, en in de even jaren het spiegelbeeld van deze regeling. Gedurende het laatste weekend van de kerstvakantie geldt de reguliere zorgregeling;
  • subsidiair te bepalen dat zowel de kerstvakantie (de eerste en de tweede week) als de
decemberfeestdagen (kerst en oud- en nieuwjaar) bij helfte worden verdeeld, waarbij in
het andere jaar het spiegelbeeld van die regeling geldt;
- te bepalen dat [minderjarige 1] in de even jaren de voorjaarsvakantie en in de oneven jaren de herfstvakantie bij de moeder doorbrengt alsook te bepalen dat [minderjarige 1] in de oneven jaren de voorjaarsvakantie en in de even jaren de herfstvakantie bij de vader doorbrengt.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 september 2024 heeft de moeder verzocht de grieven van de vader ongegrond te verklaren en zijn verzoeken af te wijzen.
Tevens heeft de moeder incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht een deel van de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de moeder hiertegen grieven heeft aangevoerd en opnieuw rechtdoende, voor zover noodzakelijk onder aanvulling van gronden, in hoger beroep te bepalen:
  • dat als reguliere zorgregeling geldt dat [minderjarige 1] wekelijks vanaf donderdag 8.30 uur t/m zaterdag 17.00 uur bij de vader verblijft en vanaf zaterdag 17.00 uur t/m donderdag 8.30 uur bij de moeder;
  • dat [minderjarige 1] jaarlijks de eerste week van de kerstvakantie vanuit school bij de vader verblijft en de tweede week van de kerstvakantie bij de moeder verblijft waarbij de tweede week start op de vrijdagmiddag 14.00 uur tot en met maandagmorgen naar school;
  • dat de voorjaarsvakantie en herfstvakantie waarbij [minderjarige 1] bij de moeder verblijft start op de vrijdagmiddag na school en eindigt op de maandagmorgen naar school zodat deze vakanties bij de moeder inclusief twee weekenden is;
  • dat jaarlijks in de zomervakantie in week 1 [minderjarige 1] bij de moeder zal verblijven en in week 2, 3 en 4 bij de vader (dan is [minderjarige 1] tevens bij vader op zijn verjaardag op 26 juli) en in week 5 en 6 bij de moeder met als wisselmoment maandag naar school;
  • de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep met productie, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2024, heeft de vader verzocht grieven van de moeder in het incidenteel hoger beroep ongegrond te verklaren en haar verzoeken af te wijzen. Tevens verzoekt de vader te bepalen dat de voorjaars- en herfstvakantie starten op vrijdag uit school en eindigen op vrijdagmiddag om 12.30 uur.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier in eerste aanleg;
  • het V6-formulier met producties (032 t/m 041) namens de vader, ingekomen ter griffie op 8 januari 2025;
  • het V6-formulier met producties (8 t/m 11) namens de moeder, ingekomen ter griffie op 16 januari 2025;
  • het V6-formulier met producties (12 en 13) namens de moeder, ingekomen ter griffie op 21 januari 2025;
  • het V6-formulier met productie (042) namens de vader, ingekomen ter griffie op 22 januari 2025.

3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens de relatie van partijen is [minderjarige 1] geboren. De moeder heeft uit een eerdere relatie een dochter [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] . De vader heeft samen met zijn partner dochter [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2024 te [geboorteplaats] .
3.2.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] uit. [minderjarige 1] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
- het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder bepaald;
- een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vastgesteld als volgt:
- [minderjarige 1] verblijft iedere maandag uit school tot woensdagochtend naar school
bij de vader;
- de weekenden worden aldus gedeeld dat [minderjarige 1] om-en-om een weekend
om bij de vader verblijft van vrijdag na school tot maandagochtend voor school;
- de wisselmomenten vinden op school plaats;
- een regeling voor de vakanties- en feestdagen voor [minderjarige 1] en de ouders vastgesteld als volgt:
Voorjaarsvakantie:
Even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader, waarbij de vakantie begint op vrijdag na school tot en met de volgende vrijdag 14.00 uur.
Meivakantie:
Week 1: even jaren eerste week bij de moeder, tweede week bij de vader.
Week 2: oneven jaren eerste week bij de vader, tweede week bij de moeder.
Week 1 vangt aan vanaf vrijdag uit school tot de volgende week vrijdag 14.00 uur en week 2 tot en met de vrijdag erna om 14.00 uur.
Zomervakanties:
Even jaren: eerste drie weken bij de vader, laatste drie weken bij de moeder.
Oneven jaren: eerste drie weken bij de moeder, laatste drie weken bij de vader.
De week van de zomervakantie begin steeds op maandag 8.00 uur tot de volgende maandag 8.00 uur en in de laatste week tot maandag naar school.
Herfstvakantie:
Even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader, waarbij de vakantie begint op vrijdag na school tot en met de volgende vrijdag 14.00 uur.
Kerstvakantie:
- Als uitgangspunt geldt de volgende regeling:
Tijdens de even en oneven jaren: eerste week bij de vader van vrijdag uit school tot en met de vrijdag erna 14.00 uur, tweede week bij de moeder tot en met maandagochtend naar school. Eerste kerstdag zal [minderjarige 1] in de even jaren bij vader zijn en tweede kerstdag van 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij moeder. In de oneven jaren zal [minderjarige 1] op eerste kerstdag van 10.00 uur tot tweede kerstdag 10.00 uur bij moeder zijn en op tweede kerstdag tot de volgende dag 10.00 uur bij vader.
- Als moeder niet met haar familie en [minderjarige 1] op skivakantie gaat: eerste week bij de moeder van vrijdag uit school tot en met de vrijdag erna 14.00 uur, tweede week bij de vader tot en met maandagochtend naar school. In dat geval zal [minderjarige 1] eerste kerstdag in de even jaren bij vader zijn van 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur en tweede kerstdag vanaf 10.00 uur bij de moeder. In de oneven jaren zal [minderjarige 1] op eerste kerstdag bij de moeder zijn en op tweede kerstdag van 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij vader.
- Moeder geeft jaarlijks voor 1 oktober door of zij de daarop volgende kerstvakantie met haar familie in de tweede week van de kerstvakantie gaat skiën.
Goede vrijdag en Pasen:
Even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder.
Hemelvaartsdag:
Even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader, waarbij deze feestdag aanvangt op woensdag uit school tot en met maandag naar school.
Pinksteren:
Even jaren bij de vader, oneven jaren bij de vrouw.
Koningsdag:
Even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de man, met dien verstande dat als Koningsdag in de meivakantie valt, de vakantieregeling voor mei prevaleert.
Sinterklaas:
Oneven jaren bij de vader, even jaren bij de moeder.
Verjaardag [minderjarige 1] :
Even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder.
Verjaardag ouders:
Verjaardag vader bij de vader, verjaardag moeder bij de moeder.
Vaderdag: bij de vader.
Moederdag: bij de moeder.
3.4.
Beide partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. De discussie tussen partijen ziet enkel nog op de reguliere zorgregeling, de voorjaars- en herfstvakantie, de zomervakantie, de kerstvakantie en de aanvangs- en eindtijd van de vakanties.
3.5.
De vader voert, kort samengevat het volgende aan.
De moeder is niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wijziging van de reguliere zorgregeling. De moeder had eerder hoger beroep moeten instellen nu het verweer ziet op de overwegingen die haar grondslag vinden in de tussenbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juni 2023.
De reguliere zorgregeling verloopt al geruime tijd goed en [minderjarige 1] is er aan gewend.
De door de moeder verzochte wijziging van de reguliere zorgregeling zou betekenen dat er geen sprake meer is van een co-ouderschapsregeling, [minderjarige 1] minder bij de vader is en beide ouders nooit een volledig weekend met [minderjarige 1] kunnen doorbrengen. De verzochte wijziging van de reguliere zorgregeling is niet in het belang van [minderjarige 1] .
Ten aanzien van de voorjaars- en herfstvakantie verzoekt de vader anders dan de rechtbank heeft vastgesteld, te bepalen dat de voorjaars- en herfstvakantie tussen de ouders zodanig worden verdeeld zodat zij ieder jaar één van de vakanties kunnen doorbrengen met [minderjarige 1] waarbij de vakantie start op vrijdag uit school en eindigt op vrijdag om 12.30 uur zodat de reguliere weekendregeling doorloopt.
De vader is het eens met de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zomervakantie.
Bij de verdeling van de kerstvakantie heeft de rechtbank ten onrechte eerste en tweede kerstdag tussen de ouders verdeeld en veel waarde gehecht aan de skivakantie van de moeder en [minderjarige 1] met de familie van moederszijde tijdens de tweede week van de kerstvakantie. Hierdoor kan de vader nooit een volledige week met [minderjarige 1] op vakantie gaan of samen met haar Oud en Nieuw vieren. Het heeft niet de voorkeur van de vader om de kerstdagen zelf bij helfte te verdelen omdat er dan in de eerste week van de kerstvakantie te veel wisselmomenten zijn. Dat is niet in het belang van [minderjarige 1] . In de door de vader voorgestelde regeling waarbij de kerstvakantie bij helfte wordt verdeeld tussen de ouders en de regeling jaarlijks wordt omgewisseld, kan de moeder alsnog een keer per twee jaar tijdens de tweede week van de kerstvakantie op skivakantie met haar familie.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder heeft tijdig hoger beroep ingesteld en is ontvankelijk in haar verzoek tot wijziging van de reguliere zorgregeling. Zij hoefde dit niet reeds bij de genoemde tussenbeschikking te doen.
De moeder verzoekt de wijziging van de reguliere zorgregeling omdat deze erg onrustig is voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] vanwege de vele wisselingen. Ook is de verzochte zorgregeling praktisch beter inpasbaar. Er is sprake van een betere overlap met de zorgregeling die geldt tussen [minderjarige 2] en haar vader en is makkelijker vanwege werkafspraken.
De moeder is het eens met het verzoek van de vader over de verdeling van de voorjaars- en herfstvakantie maar zij is het niet eens met de aanvangs- en eindtijd. De moeder verzoekt te bepalen dat de voorjaars- en herfstvakantie starten op de vrijdag uit school en eindigen op de maandag naar school zodat deze vakanties inclusief twee weekenden zijn waardoor de ouders de mogelijkheid hebben om een volledige week op vakantie te gaan.
De moeder wenst anders dan de rechtbank heeft bepaald een verdeling van de zomervakantie waarbij [minderjarige 1] de eerste week en de laatste twee weken bij haar is zodat zij samen met haar beide kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , op vakantie kan gaan en [minderjarige 1] de laatste week van de vakantie kan deelnemen aan [instantie 1] .
De moeder is het eens met de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de kerstvakantie.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder meer, als volgt geadviseerd. Wijzigingen in de zorg- en vakantieregeling zijn geen oplossing voor de problemen waar de ouders tegenaan lopen. Het is aan de ouders om over dit soort praktische problemen in gesprek te gaan. Belangrijk is dat de ouders hulpverlening accepteren en deelnemen aan het traject bij [instantie 2] . Volgens de raad kan [minderjarige 1] de wisselingen van verblijf bij de ene ouder naar de andere ouder prima aan.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Duidelijk is geworden dat beide partijen volharden in hun standpunten en in het bijzonder hun eigen belang vooropstellen. Het hof heeft oog voor alle belangen, deze belangen zorgvuldig afgewogen en is op basis daarvan tot onderstaande beslissing gekomen. Deze beslissing acht het hof het meest in het belang van [minderjarige 1] .
Reguliere zorgregeling
Het hof acht de moeder ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de reguliere zorgregeling.
De bestreden beslissing is een eindbeslissing en hierin is de uiteindelijke verdeling van de reguliere zorg- en opvoedtaken vastgelegd.
Ten aanzien van die verdeling van de zorgtaken ziet het hof geen aanleiding om de reguliere verdeling van de zorg voor [minderjarige 1] anders te bepalen. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken volgen geen concrete of objectieve aanwijzingen dat de huidige regeling niet in het belang van [minderjarige 1] is. Het is aannemelijk dat de gevraagde wijziging van de moeder van de reguliere zorgregeling praktisch beter inpasbaar is in haar agenda, maar zwaarder weegt dat [minderjarige 1] in de huidige regeling evenveel tijd doorbrengt bij beide ouders en dat beide ouders een volledig weekend met [minderjarige 1] hebben. Het hof merkt daarbij op dat de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft aangeboden dat wanneer de moeder op zaterdag werkt hij ervoor open staat om [minderjarige 1] op te vangen.
Het hof concludeert uit het vorenstaande dat, gelet op alle belangen en omstandigheden, er onvoldoende aanleiding is voor wijziging van de huidige reguliere zorgregeling zoals door de moeder verzocht. De grief van de moeder faalt.
Voorjaars- en herfstvakantie
Partijen zijn het erover eens dat de voorjaars- en herfstvakantie ieder jaar tussen de ouders worden verdeeld en het hof zal dienovereenkomstig beslissen. In 2025 is [minderjarige 1] de voorjaarsvakantie bij de vader. Dat betekent dat [minderjarige 1] in 2025 de herfstvakantie bij de moeder zal zijn. In 2026 wordt dit omgewisseld. Verder oordeelt het hof dat de voorjaars- en herfstvakantie starten op vrijdag uit school tot maandag voor school, dus inclusief beide weekenden. Hierdoor hebben beide ouders de mogelijkheid om op vakantie te gaan. Met de raad is het hof het eens dat [minderjarige 1] deze wisselingen prima aan kan en dat er geen reden is om tijdens deze vakanties vast te houden aan de reguliere weekendregeling.
Zomervakantie
Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zomervakantie te wijzigen. Dit betekent dat [minderjarige 1] in de even jaren de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder is en dit in de oneven jaren is omgedraaid. In overeenstemming met de andere vakanties zal de zomervakantie starten op vrijdag uit school. De wisseling vindt plaats na de eerste drie weken op maandagochtend en [minderjarige 1] blijft vervolgens de laatste drie weken bij de andere ouder tot maandag voor school.
Kerstvakantie
Anders dan de rechtbank heeft bepaald acht het hof het in het belang van [minderjarige 1] dat zij in de even jaren de eerste week van de kerstvakantie bij de moeder doorbrengt en de tweede week bij de vader en in de oneven jaren omgedraaid. Hierdoor hebben beide ouders naar het oordeel van het hof voldoende ruimte om aan bestaande tradities vast te houden en/of eigen tradities op te bouwen. Beide ouders hebben de mogelijkheid om op vakantie te gaan en afwisselend Kerst of Oud en Nieuw met [minderjarige 1] te vieren. Ook kan de moeder alsnog een keer per twee jaar met haar familie en [minderjarige 1] de tweede week van de kerstvakantie op skivakantie gaan. In overeenstemming met de andere vakanties zal de kerstvakantie starten op vrijdag uit school. De wisseling vindt na de eerste week plaats op vrijdag om 14.00 uur en [minderjarige 1] blijft vervolgens de tweede week bij de andere ouder tot maandag voor school.
3.8.3.
Voor alle beslissingen van het hof geldt dat het partijen vrij staat om met onderlinge overeenstemming af te wijken van bovengenoemde verdeling van de zorgregeling en vakanties.
3.8.4.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking, ten aanzien van de voorjaars- en herfstvakantie, de zomervakantie en de kerstvakantie zal vernietigen en een verdeling van de vakanties zal vaststellen, zoals hierboven beschreven.
Proceskosten
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2024 uitsluitend ten aanzien van de daarbij bepaalde verdeling van de voorjaars- en herfstvakantie, de zomervakantie en de kerstvakantie en, opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , de volgende regeling vast,
Voorjaars- en herfstvakantie:
  • in de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] in de voorjaarsvakantie bij de vader van vrijdag uit school tot maandag voor school. In de herfstvakantie verblijft [minderjarige 1] bij de moeder van vrijdag uit school tot maandag voor school.
  • in de even jaren verblijft [minderjarige 1] in de voorjaarsvakantie bij de moeder van vrijdag uit school tot maandag voor school. In de herfstvakantie verblijft [minderjarige 1] bij de vader van vrijdag uit school tot maandag voor school.
Zomervakantie:
  • in de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader.
  • in de even jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder.
  • de zomervakantie start op vrijdag uit school. De wisseling vindt plaats na de eerste drie weken op maandagochtend en [minderjarige 1] blijft vervolgens de laatste drie weken bij de andere ouder tot maandag voor school.
Kerstvakantie:
  • in de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste week van de kerstvakantie bij de vader van vrijdag uit school tot vrijdag 14 uur. De tweede week van de kerstvakantie verblijft [minderjarige 1] bij de moeder vanaf vrijdag 14 uur tot maandag voor school.
  • in de even jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste week van de kerstvakantie bij de moeder van vrijdag uit school tot vrijdag 14 uur. De tweede week van de kerstvakantie verblijft [minderjarige 1] bij de vader vanaf vrijdag 14 uur tot maandag voor school.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2024 voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.M.J. Peters en G.M. Goes en is op 13 maart 2025 uitgesproken in het openbaar door mr. C.M.J. Peters in tegenwoordigheid van de griffier.