ECLI:NL:GHSHE:2025:757

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
200.343.389_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en bewindvoering met betrekking tot de man en de vrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw verschuldigd is voor hun 4-jarige kind. De bewindvoerder, die de man vertegenwoordigt, was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Limburg, die het verzoek om nihilstelling van de kinderalimentatie had afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat het inkomensverlies van de man, veroorzaakt door zijn eigen gedragingen, voor herstel vatbaar was. De bewindvoerder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de man door fysieke beperkingen niet in staat is om zijn oude inkomen te verwerven en dat zijn schuldenlast van circa € 40.000,- moet worden meegenomen in de beoordeling van zijn draagkracht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 februari 2025 is de vrouw niet verschenen, terwijl de man bijgestaan werd door zijn advocaat en een tolk. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere processen-verbaal en rapportages over de man. De vrouw heeft in haar verweerschrift gesteld dat de man wel degelijk in staat is om te werken en dat zijn schuldenlast geen invloed zou moeten hebben op de vaststelling van de kinderalimentatie. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat het inkomensverlies van de man volledig herstelbaar is. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waardoor de onderhoudsplicht van de man voor het kind in stand blijft. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.343.389/01
zaaknummer rechtbank : C/03/315754 / FA RK 23-959
beschikking van de meervoudige kamer van 20 maart 2025
inzake
[bewindvoerder]in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de in [woonplaats] woonachtige
[de man](hierna: de man),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema,
tegen
[de vrouw],
wonende op een geheim adres, in dit hoger beroep woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. van Riet.
In het kort
De bewindvoerder is het er niet mee eens dat de rechtbank zijn verzoek om nihilstelling van de kinderalimentatie die de man aan de vrouw is verschuldigd ten behoeve van de 4-jarige [minderjarige] , heeft afgewezen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 10 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De bewindvoerder is op 5 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 23 september 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 12 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door mr. Zuidema en een tolk genaamd de heer J. Al Sayed (tolkennummer 40339 )
  • mr. Van Riet.
De vrouw is niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
  • de processen-verbaal van mondelinge behandelingen in eerste aanleg van 1 juni 2023 en 29 februari 2024;
  • de V-formulieren van 23 januari 2025 en 4 februari 2025 met bijlagen van de advocaat van de bewindvoerder.

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad waaruit is geboren:
- [minderjarige] (hierna te noemen:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige] erkend. De vrouw is van rechtswege met het gezag over [minderjarige] belast. [minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 16 december 2021 heeft de rechtbank, voor zover relevant, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna: de kinderalimentatie) met ingang van 1 februari 2022 vastgesteld op € 379,- per maand.
3.3.
Bij beschikking van 28 november 2022 heeft de kantonrechter de goederen die
(zullen) toebehoren aan de man voor de duur van vijf jaar onder bewind gesteld tot en met
22 november 2027 waarbij [bewindvoerder] tot bewindvoerder is
benoemd.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de bewindvoerder tot nihilstelling van de kinderalimentatie met ingang van 1 februari 2022, afgewezen. De rechtbank heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat het inkomensverlies van de man (veroorzaakt door zijn eigen gedraging) voor herstel vatbaar is.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De bewindvoerder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de kinderalimentatie met terugwerkende kracht per 1 februari 2022 op nihil te stellen, althans op € 25,- per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht.
4.2.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend. Zij verzoekt het hof de door de bewindvoerder opgeworpen grieven ongegrond te verklaren en het hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar in het verweerschrift geformuleerde verzoek om de man te veroordelen in de proceskosten, ingetrokken.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat:
  • er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een nieuwe beoordeling van de draagkracht van de man mogelijk maakt;
  • de ingangsdatum 1 februari 2022 is;
  • de behoefte van [minderjarige] € 412,- per maand bedroeg in 2020 (conform eerder genoemde beschikking van de rechtbank van 16 december 2021);
  • de zorgkorting 5% bedraagt;
  • de vrouw voor [minderjarige] een minimumdraagkracht heeft van € 25,- per maand.
5.2.1.
In dit hoger beroep staat de financiële situatie van de man met ingang van 1 februari 2022 centraal. Het hof zal de grieven van de bewindvoerder gezamenlijk behandelen. Kort samengevat luiden de standpunten van partijen als volgt.
5.2.2.
De bewindvoerder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het inkomensverlies van de man voor herstel vatbaar is. De man had een hele zware baan. Hij zat 60 uur per week in zijn bus voor zijn werk als pakketbezorger. Vanwege zijn rugproblemen (hernia) kan hij dit werk niet meer doen. De man helpt nu soms zijn broer in diens restaurant, maar hij werkt daar niet. Daarvoor heeft hij te veel fysieke beperkingen. Uit de door de man overgelegde adviesrapportage van [instantie] aan de gemeente [gemeente] blijkt dat de man fors beperkt is in de dynamische en statische handelingen. De man wijst voorts op zijn andere werkgerelateerde beperkingen, zoals zijn buitenlandse afkomst, zijn gebrek aan voldoende beheersing van de Nederlandse taal en het feit dat hij geen eigen woning heeft. De man ontvangt een Participatiewet-uitkering. De man is formeel niet vrijgesteld van de sollicitatieplicht, maar hij hoeft nu niet te werken of te solliciteren van de gemeente en hij wordt niet gekort op zijn uitkering. [instantie] verschilt met de man van mening over de mate van beperkingen in de arbeidsmogelijkheden van de man. [instantie] is bezig met een aanvullend onderzoek en daarna is het aan de gemeente om verdere beslissingen te nemen. Op basis van zijn letsel en zijn onvermogen om inkomen te verdienen, dient zijn schuldenlast van circa € 40.000,= bij de berekening van zijn draagkracht te worden meegenomen. De man heeft fiscale schulden omdat hij acuut met zijn bedrijf is gestopt. Hij heeft twee vorderingen bij [bedrijf] te [plaats] , twee schulden bij de Belastingdienst, twee privéschulden en een medische schuld. Behalve de twee privéschulden zijn alle schulden ontstaan na de beschikking van 16 december 2021. Het minnelijk schuldentraject ligt nu stil. De man zal ofwel de schuldsaneringsregeling ingaan ofwel zijn faillissement zal worden uitgesproken. De bewindvoerder voert tot slot aan dat de man nog twee andere kinderen heeft voor wie de man onderhoudsplichtig is. De draagkracht van de man moet daarom gelijkelijk worden verdeeld over drie kinderen.
5.2.3.
De vrouw is het eens met de beslissing van de rechtbank dat het inkomensverlies van de man voor herstel vatbaar is. Het blijft onduidelijk waarom de man zijn eerdere werkzaamheden niet meer kan verrichten. Ook het rapport van [instantie] maakt hierin geen verschil. Hierin staat dat de man in staat wordt geacht tot regulier werk. De vrouw interpreteert het rapport zo, dat wordt vastgesteld dat de man vooral beperkingen ervaart, maar dat deze medisch gezien niet of nauwelijks kunnen worden vastgesteld. De bewindvoerder heeft niet aangetoond dat de man niet in staat is zijn werkzaamheden als pakketbezorger te verrichten. Juist bij herniaklachten is het belangrijk is dat men blijft bewegen; bij pakketbezorging is het door autorijden en in en het uit het voertuig stappen om ergens aan te bellen en het pakketje af te leveren. Het niet voldoende machtig zijn van de Nederlandse taal vormde kennelijk eerder geen problemen bij het exploiteren van zijn eigen onderneming. Er dient geen rekening te worden gehouden met de schulden van de man, gelet op zijn verdiencapaciteit. De rechtbank heeft in de beschikking van 16 december 2021 geconcludeerd dat er schulden waren, maar omdat de man geen duidelijke terugbetalingsverplichting had, is hiermee geen rekening gehouden bij het vaststellen van zijn draagkracht. Het is totaal onduidelijk wat de status van de privéschulden is. De man werkt wel degelijk in het restaurant van zijn broer en de vrouw heeft verklaringen en filmpjes die dit bewijzen. Op die filmpjes is niet te zien dat de man kampt met lichamelijke ongemakken.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.1.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 23 januari 1998, NJ 1998, 707, herhaald in HR 5 december 2008, NJ 2009, 2) is indien door eigen gedragingen van de onderhoudsplichtige diens inkomen is gedaald, in de eerste plaats van belang of de onderhoudsplichtige redelijkerwijs in staat moet worden geacht om opnieuw het oorspronkelijke inkomen te gaan verwerven en of de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen. Indien deze vraag (derhalve de vraag naar het herstelbaarheid van het inkomensverlies) bevestigend wordt beantwoord, kan de inkomensdaling bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige buiten beschouwing blijven en kan derhalve uitgegaan worden van het ‘oude’ inkomen.
5.3.2.
Het staat vast dat de man zijn eenmanszaak ‘ [eenmanszaak] ’ op 28 februari 2022 heeft opgeheven en dat hij op diezelfde dag zijn werkbus heeft verkocht. Het inkomensverlies dat hierdoor is ontstaan, is door de man zelf teweeg gebracht.
5.3.3.
Omdat de bewindvoerder nihilstelling van de kinderalimentatie verzoekt, is het aan de bewindvoerder om zijn stelling dat het inkomensverlies van de man niet voor herstel vatbaar is te onderbouwen met verificatoire bescheiden waaruit blijkt dat de man niet in staat is om zijn oude inkomen opnieuw te verwerven. De bewindvoerder is hier niet in geslaagd, gelet op het volgende.
5.3.4.
Uit het rapport van [instantie] van 27 juni 2024 blijkt het volgende:
  • de man heeft duurzaam benutbare mogelijkheden;
  • op grond van beeldend onderzoek en neurologisch onderzoek van de rug worden geen ernstige afwijkingen waargenomen;
  • er is geen indicatie voor vermindering van de duurbelasting, rekening houdende met de beperkingen van de man;
  • behandeling middels fysiotherapie en medicatie wordt voortgezet;
  • verbetering van zijn beperkingen is met behandeling mogelijk;
  • voorbeelden van passend werk zijn: inpakmedewerker, sorteerder, medewerker fietsenstalling, keukenmedewerker waarbij gebruik gemaakt wordt van een zit-stakruk, postbezorger.
De slotsom van dit rapport is dat de man in staat wordt geacht tot regulier werk. In hetgeen de bewindvoerder heeft aangevoerd ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten die tot een andere conclusie kunnen leiden. De fysieke beperkingen die man kennelijk ervaart zijn niet door [instantie] of andere medici vastgesteld, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de brief van de fysiotherapeut van 31 januari 2022 blijkt dat de man één keer fysiotherapie heeft gehad. Van een aanvullend onderzoek waar [instantie] nu mee bezig zou zijn, is niets gebleken. Hetzelfde geldt voor de sollicitatieplicht van de man. Hoewel de bewindvoerder stelt dat de man niet hoeft te solliciteren, is niet gebleken dat hij hiervan is vrijgesteld. Uit de brief van de gemeente [gemeente] blijkt dat de man op 10 juni 2022 een Participatiewet-uitkering heeft aangevraagd en dat hem daarbij juist wel een arbeidsverplichting is opgelegd om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden. Verder blijkt uit berichten van de bewindvoerder van februari 2024 (bijlage 21 stukken eerste aanleg) dat de man ‘niet is vrijgesteld van zijn werkzaamheden’.
5.3.5.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het inkomensverlies van de man volledig herstelbaar is tot het ‘oude’ inkomen van € 47.412,- waarvan de rechtbank is uitgegaan en dit kan ook van hem worden gevergd. Evenals de rechtbank zal het hof geen acht slaan op de schuldenlast van de man. De noodzaak van de schuldenlast is onvoldoende duidelijk geworden. De schuldenlast van circa € 40.000,- is al meerdere jaren aanwezig en wordt niet minder of meer. Het is onduidelijk gebleven in hoeverre de schuldenlast daadwerkelijk drukt op zijn draagkracht en of de man de mogelijkheid heeft zich van de schulden te bevrijden danwel een regeling te treffen.
5.3.6.
Tot slot blijkt niet uit de identiteitsbewijzen die de bewindvoerder heeft overgelegd, dat de man onderhoudsplichtig is voor twee andere kinderen. Deze kinderen hebben dezelfde achternaam als de man, maar bewijs van een onderhoudsplicht – bijvoorbeeld een BRP uittreksel of een ander bewijsstuk waaruit blijkt dat de man de (biologische) vader is van deze kinderen of dat de man deze kinderen heeft erkend – is niet overgelegd.
5.3.7.
Dit betekent dat het verzoek van de man in hoger beroep zal worden afgewezen en dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen, zodat de onderhoudsplicht van de man voor [minderjarige] – die geïndexeerd naar 2025 € 443,- per maand bedraagt – volledig in stand blijft.
Al het overige dat de bewindvoerder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.3.8.
Gelet op de relatie tussen de man en de vrouw zullen de proceskosten in hoger beroep tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.D.M. van der Linden en M.E.M. Beijersbergen en is op 20 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.