ECLI:NL:GHSHE:2025:760

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
200.289.387_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, geboren in 2014. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft een verzoek ingediend om de omgangsregeling met zijn kind te wijzigen, terwijl de moeder, verweerster in hoger beroep, zich verzet tegen deze wijziging. De zaak is eerder behandeld in eerste aanleg, waar een voorlopige omgangsregeling is vastgesteld. De moeder heeft zorgen geuit over het gedrag van de vader en heeft aangegeven dat de omgang niet veilig zou zijn voor het kind. Het hof heeft in een eerdere beschikking van 3 oktober 2024 partijen verzocht om informatie te verstrekken over de stand van zaken met betrekking tot de omgang. De vader heeft aangegeven dat de omgang inmiddels heeft plaatsgevonden, maar de moeder heeft de laatste omgang geannuleerd. Het hof heeft besloten om de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen om een onderzoek in te stellen naar de omgangsregeling en de belangen van het kind. De zaak is aangehouden tot 21 juli 2025, waarbij het hof de voorlopige omgangsregeling heeft vastgesteld, waarbij de vader en het kind eenmaal per twee weken 1,5 uur onder begeleiding van een instantie contact hebben. De moeder is verplicht om de vader maandelijks te informeren over belangrijke zaken met betrekking tot het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 maart 2025
Zaaknummer : 200.289.387/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/353841 / FA RK 19-6064
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N.A. de Kock,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.A.M. Brugman (voorheen mr. Van Gorkum en mr. Koopman-van Lieshout)
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[partner van de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: de partner van de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

9.De beschikking van 3 oktober 2024

Bij (tussen)beschikking van 3 oktober 2024 zijn partijen verzocht om uiterlijk 25 oktober 2024 het hof schriftelijk te informeren over de stand van zaken met betrekking tot het contact en de omgang tussen de man en [minderjarige] , en de stand van zaken met betrekking tot het (nog op te stellen) ouderschapsplan, alsmede wat dat betekent voor de verzoeken die voorliggen, met gelijktijdige verzending van de informatie aan de overige partijen. Iedere verdere beslissing is pro forma aangehouden tot 1 november 2024.

10.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

10.1.
Het hof heeft na de beschikking kennisgenomen van:
  • het V8-formulier d.d. 21 oktober 2024 namens de moeder;
  • het V8-formulier met bijlage d.d. 25 oktober 2024 namens de man;
  • het V8-formulier met bijlage d.d. 18 december 2024 namens de moeder;
  • het V8-formulier van 20 december 2024 namens de man, ingekomen op 23 december 2024;
  • de bijlage behorende bij het V8-formulier van 20 december 2024 namens de man, ingekomen op 10 januari 2025;
  • het V8-formulier d.d. 26 februari 2025 namens de man;
  • het e-mailbericht van 27 februari 2025 namens de moeder;
  • het e-mailbericht van 7 maart 2025 namens de moeder;
  • het V8-formulier d.d. 10 maart 2025 namens de moeder.

11.De verdere beoordeling

11.1.
Het hof is op 18 december 2024 geïnformeerd door de moeder zoals verzocht in de (tussen)beschikking. De moeder geeft aan dat de omgang tussen [minderjarige] en de man inmiddels een aantal keer heeft plaatsgevonden. Vanaf januari 2025 zal een regeling worden uitgevoerd waarbij zij eenmaal per maand 1,5 uur contact hebben bij [instantie 1] . De man is nog onvoldoende in staat om een ruimer contact met [minderjarige] op een veilige wijze vorm te geven en heeft daarbij volgens de moeder pedagogische ondersteuning nodig van een omgangsbegeleider. [minderjarige] vindt de situatie lastig omdat hij ineens een (andere) biologische vader heeft en omdat de man hem tijdens de bezoeken ondervraagt, aldus de moeder. Hierdoor krijgt hij steeds meer weerstand tegen de bezoeken en weet zich in de dagen daarvoor, maar vooral in de dagen erna geen houding te geven en laat hij een terugval in zijn gedrag zien. In dat kader lijkt het de moeder raadzaam om hulpverlening in te schakelen. Zij is daarvoor al naar de huisarts gegaan. Op basis van de huidige ontwikkelingen kan nog geen overeenstemming worden bereikt over de inhoud van een ouderschapsplan. De moeder wenst de maandelijkse regeling te continueren voor de duur van zes maanden opdat daarna beter zicht komt op wat [minderjarige] aan kan en nodig heeft en in hoeverre de man in staat is om aan te sluiten bij zijn behoeften.
11.2.
De man heeft bij V8-formulier van 20 december 2024, ontvangen op 23 december 2024 gereageerd en bericht dat er inmiddels begeleide omgang is geweest tussen de man en [minderjarige] . Dat gaat goed. [instantie 1] adviseert de omgang uit te breiden naar eenmaal per veertien dagen gedurende 1,5 uur, maar de moeder wil dit niet. Zij wil slechts omgang eenmaal per vier weken. Haar houding maakt dat [minderjarige] en de man elkaar in december 2024 niet hebben gezien, ondanks dat [instantie 1] concrete omgangs-data had voorgesteld. De man weet niet hoe de houding van de moeder in de toekomst zal zijn en hij overweegt daarom na overleg met de begeleidster van [instantie 2] het hof een omgangsregeling, eventueel met opbouw, voor te leggen en het hof om een beslissing te vragen.
11.3.
De man heeft vervolgens op 26 februari 2025 het hof als volgt bericht. De man wenst een andere frequentie in de omgang dan de moeder. De moeder wenst af te wijken van hetgeen de betrokken hulpverlening voor ogen heeft. De moeder staat nu slechts eenmaal per maand omgang toe. De man handhaaft zijn standpunt dat hij het advies van [instantie 1] voor uitbreiding wil volgen, maar werkt wel mee aan de omgang eenmaal per maand. De situatie is een week geleden echter weer veranderd. Het geplande omgangsmoment in februari is niet doorgegaan omdat de moeder [minderjarige] niet heeft gebracht. Zij heeft niets van zich laten horen zodat de man opnieuw wordt geconfronteerd met de moeder die een terugtrekkende beweging laat zien. De man ziet [minderjarige] niet meer. Het misgelopen omgangsmoment wordt niet opnieuw ingepland. De man maakt zich zorgen over het opbouwen van de band met [minderjarige] . Daarom verzoekt de vader het hof een concrete omgangsregeling vast te stellen die aansluit bij hetgeen [instantie 1] voor ogen had. Indien het hof zich voldoende geïnformeerd acht om een einduitspraak te doen, wijzigt de man zijn verzoek in hoger beroep tot het vaststellen van een omgangsregeling als volgt:
De man verzoekt het hof bij beschikking, geheel uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. De man heeft eenmaal in de veertien dagen een dagdeel omgang met [minderjarige] , door de moeder en de man in onderling overleg uit te breiden, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen omgangsregeling;
Daarbij vult de man zijn verzoek als volgt aan:
II. De moeder informeert de man eenmaal per maand, per e-mail, over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] en voegt daarbij een recent en goed gelijkende kleurenfoto van [minderjarige] .
11.4.
De moeder heeft op 10 maart 2025 aldus gereageerd:

Met verbazing nam de vrouw kennis van het V8-formulier van de man.
Met klem wijst de vrouw erop, dat er reeds gesprekken gepland waren, waarin de vrouw een nadere toelichting zou geven op de ernstige omstandigheden, die haar ter ore zijn gekomen uit een hele betrouwbare bron, en als gevolg waarvan de omgang de laatste keer geen doorgang heeft kunnen vinden.
Dit heeft volstrekt niets te maken met uw voornemen om een eindbeschikking te wijzen, maar alles met een kennelijke hardnekkige en langdurig harddrugs gebruik van de man, waarvoor vrouw uitdrukkelijk is gewaarschuwd door direct betrokkenen.
Immers, dit zou volstrekt geen veilige situatie voor [minderjarige] opleveren en alvorens daar nader onderzoek naar te laten doen, kan de vrouw dan ook niets anders dan in het belang van [minderjarige] eerst in contact treden met alle partijen.
Gelet op deze ernstige omstandigheid dient het verzoek van de man (die thans en tevens aanvullend zijn gedaan) zonder meer te worden afgewezen.
Bovendien leent onderhavige procedure niet voor een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden, waardoor alle verzoeken thans voor afwijzing gereedliggen.
Een andere procedure - zijnde een bodemprocedure - lijkt voor de man dan ook meer de geijkte weg in dezen.
Op zich heeft de vrouw geen bezwaar tegen een maandelijkse update met informatie over [minderjarige] en eenmaal in de drie maanden een foto, maar van een omgang - zonder nader onderzoek - kan thans geen sprake zijn.
Gezien het voorstaande verzoekt cliënte Uw hof hierbij dan ook om afwijzing van alle verzoeken in dezen, behoudens de hiervoor opgenomen regeling voor informatie verstrekking.”
De verdere beoordeling
11.5.
In de tussenbeschikking van 3 oktober 2024 is overwogen:
“De ontwikkeling die partijen hebben doorgemaakt is zonder meer positief en zowel de moeder als de man hebben ieder in het belang van [minderjarige] belangrijke stappen gezet om zover te komen. Er heeft statusvoorlichting plaatsgevonden, [minderjarige] en partijen zijn voorbereid op omgang en er heeft inmiddels daadwerkelijk een eerste omgangsmoment tussen de man en [minderjarige] plaatsgevonden. De moeder heeft bovendien toegezegd dat zij de man maandelijks uitgebreid zal gaan informeren over [minderjarige] . Daarnaast gaan partijen nog met elkaar in gesprek en wellicht nog belangrijker, tijdens de voortgezette mondelinge behandeling hebben zij vertrouwen in elkaar uitgesproken. Tegelijkertijd ziet het hof dat deze positieve ontwikkeling nog pril is en dat het lang heeft geduurd voordat het begeleidingstraject daadwerkelijk van de grond is gekomen”.
11.6.
Uit de na voormelde tussenbeschikking door partijen overgelegde berichten is gebleken dat er inmiddels meerdere begeleide omgangsmomenten tussen de man en [minderjarige] hebben plaatsgevonden en dat [instantie 1] een uitbreiding heeft voorgesteld van, kort gezegd, begeleide omgang eenmaal per twee weken gedurende 1,5 uur. Aangenomen mag vooralsnog worden dat [instantie 1] deze uitbreiding in het belang van [minderjarige] heeft geacht en dat van contra-indicaties geen sprake is. De moeder heeft zich, dit heeft zij immers niet betwist, tegen deze uitbreiding verzet en is alleen akkoord gegaan met een omgang eenmaal per maand. Onbetwist is bovendien dat de moeder noch in december 2024 noch in februari 2025 uitvoering aan de geplande begeleide omgangsregeling heeft gegeven. Blijkens het bericht van 10 maart 2025 zou dit voortkomen uit bij de moeder gerezen zorgen over middelengebruik bij de vader. Vooralsnog is niet gebleken dat de moeder deze zorgen eerder kenbaar heeft gemaakt, noch aan de man noch aan de begeleiding van [instantie 1] . Kennelijk wil de moeder, zo begrijpt het hof uit het laatste bericht van 10 maart 2025, thans geen uitvoering meer geven aan de opgestarte omgang tussen de man en [minderjarige] . Zonder enige nadere concrete onderbouwing van de geuite zorgen acht het hof het niet in het belang van [minderjarige] het nog prille contact tussen hem en de man stop te zetten. Tegelijkertijd acht het hof het noodzakelijk nader te worden geïnformeerd door de raad over een mogelijke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] om in het belang van [minderjarige] tot een verantwoorde beslissing te komen.
11.7.
Het hof zal de raad daarom verzoeken een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • welke vorm van contact met de man komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
  • hoe dient een regeling qua aard, duur en frequentie vormgegeven te worden?
  • zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
  • in hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
  • welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
Hierbij geeft het hof de raad in overweging daarbij te betrekken de door [instantie 2] tot op dit moment geboden hulpverlening. In het bijzonder ook het verloop bij [instantie 1] acht het hof van belang.
11.8.
Gelet op het feit dat sprake is van een al bijzonder lang durend traject verzoekt het hof de raad deze zaak in het belang van [minderjarige] met de nodige voortvarendheid op te pakken. Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten, aldus tot maandag 21 juli 2025. Indien de raad daartoe aanleiding ziet, kan de raad eerder een terugkoppeling aan het hof geven. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
11.9.
Het hof acht het belangrijk dat de positieve ontwikkeling waarin [minderjarige] en de man elkaar hebben leren kennen wordt voortgezet. Het hof ziet, zoals hiervoor al is overwogen, in de door de moeder naar voren gebrachte zorgen op dit moment onvoldoende reden om de huidige omgangsregeling te staken. De zorgen van de moeder zijn op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien is sprake van begeleide omgang en heeft [instantie 2] tot op heden geen zorgen naar voren gebracht over de man. Integendeel. Uit het verslag van [instantie 2] van 2 december 2024 blijkt dat de omgangsmomenten na de (tussen)beschikking van 3 oktober 2024 zijn voortgezet en dat deze positief verlopen. Hierbij heeft [instantie 2] geadviseerd de omgang in duur en frequentie uit te breiden van een keer per maand één uur, naar een keer per twee weken 1,5 uur. De moeder heeft medewerking aan deze uitbreiding geweigerd. Het hof acht de belangen van [minderjarige] met deze begeleide omgangsregeling op dit moment voldoende gewaarborgd en vindt het belangrijk dat de omgang niet wordt onderbroken maar wordt voortgezet. Het hof zal daarom een voorlopige begeleide omgangsregeling vaststellen, conform het advies van [instantie 2] . Dit houdt in dat [minderjarige] en de man voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar een keer per twee weken 1,5 uur, onder begeleiding van [instantie 2] .
11.10.
De man heeft een aanvullend verzoek gedaan tot een informatieregeling en de moeder heeft aangegeven hiermee in te stemmen. Het hof zal deze regeling eveneens voorlopig vaststellen.
11.11.
Alle beslissingen in dezen op de voorliggende verzoeken van de man worden aangehouden.
11.12.
Derhalve wordt beslist als volgt.

12.De beslissing

Het hof:
stelt een voorlopige begeleide omgangsregeling vast tussen
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , en de man waarbij zij gerechtigd zijn tot omgang een keer per twee weken 1,5 uur, onder begeleiding van [instantie 2] ;
stelt een voorlopige informatieregeling vast waarbij de moeder de man eenmaal per maand, per e-mail, over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] informeert en daarbij een recent en goed gelijkende kleurenfoto van [minderjarige] voegt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor overwogen in rechtsoverweging 11.7.;
verzoekt de raad tijdig vóór hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing
PRO FORMAaan tot
21 juli 2025
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 20 maart 2025 uitgesproken in het openbaar door in tegenwoordigheid van de griffier.