ECLI:NL:GHSHE:2025:765

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
200.345.583_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot opheffing van het mentorschap in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de betrokkene om het mentorschap op te heffen. De betrokkene, die in een woonvoorziening met 24-uurs begeleiding woont, heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juni 2024 te vernietigen, waarin het verzoek tot opheffing van het mentorschap was afgewezen. De betrokkene stelt dat hij zelfstandiger is dan de mentor doet voorkomen en dat het mentorschap geen toegevoegde waarde meer heeft. De mentor daarentegen betoogt dat de betrokkene nog steeds hulp nodig heeft en dat het mentorschap noodzakelijk is voor zijn zorg en welzijn.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene kampt met verschillende gezondheidsproblemen en dat hij intensieve zorg en begeleiding nodig heeft. De mentor heeft een belangrijke rol in het organiseren van deze zorg. Het hof concludeert dat de noodzaak voor het mentorschap nog steeds aanwezig is en dat het verzoek van de betrokkene om het mentorschap op te heffen niet kan worden toegewezen. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd en het verzoek van de betrokkene in hoger beroep is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 maart 2025
Zaaknummer: 200.345.583/01
Zaaknummer eerste aanleg: 11000540 OV VERZ 24-1941
in de zaak in hoger beroep van:
[betrokkene] ,
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. B. Krijnen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[mentor] , h.o.d.n. Stichting [naam] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de mentor,
[de broer van betrokkene 1] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de broer van betrokkene 1] ,
[de broer van betrokkene 2] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de broer van betrokkene 2] .
Deze zaak gaat - in het kort - over het verzoek van de betrokkene om het mentorschap op te heffen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 14 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 5 september 2024, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de betrokkene verzocht voormelde beschikking te vernietigen en daarbij te beslissen dat het verzoek van de betrokkene in eerste aanleg met betrekking tot het opheffen van het mentorschap alsnog toe te wijzen.
2.2.
Het hof heeft kennis genomen van:
- het V8-formulier van 12 september 2024, met bijlagen, van de advocaat van de betrokkene, ingekomen op diezelfde datum;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter op 24 mei 2024, ingekomen op 12 september 2024;
- het V6-formulier van 19 september 2024, met bijlagen, van de advocaat van de betrokkene, ingekomen op diezelfde datum.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- de mentor, in de persoon van [mentor] ,
- [de broer van betrokkene 1] .
2.3.1.
[de broer van betrokkene 2] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 20 september 20214 heeft de kantonrechter in Tilburg het bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de betrokkene. [bewindvoerder] B.V. is tot bewindvoerder benoemd. Het bewind is ingesteld als gevolg van de lichamelijke of geestelijke toestand.
3.2.
Bij beschikking van 28 augustus 2018 heeft de kantonrechter in Tilburg een mentorschap ingesteld over de betrokkene met benoeming van [mentor] tot mentor. Het mentorschap is ingesteld als gevolg van de lichamelijke of geestelijke toestand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter te Tilburg het verzoek van de betrokkene strekkende tot opheffing van het mentorschap afgewezen.
3.4.
De betrokkene kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De betrokkene voert, samengevat, het volgende aan. Het mentorschap heeft voor de betrokkene geen toegevoegde waarde meer. De betrokkene is verhuisd naar een woonvoorziening van [instantie 1] , waar hij een eigen appartement heeft met 24-uurs begeleiding. De begeleiding bezoekt de betrokkene drie keer per dag. De betrokkene gaat zelfstandig, dan wel met de begeleider vanuit [instantie 1] , naar doktersafspraken. De betrokkene is zelfstandiger dan de mentor het doet voorkomen. Zo is de betrokkene geen analfabeet. De betrokkene wil het liefst zelfstandig gaan wonen met zijn broer.
3.6.
De mentor voert, samengevat, het volgende aan. De gronden waarop het mentorschap in 2018 is ingesteld zijn onverkort van toepassing. De betrokkene ziet niet in dat voortzetting van het mentorschap in zijn belang is. De betrokkene schat zichzelf beter in dan de realiteit laat zien. De betrokkene kan niet lezen en schrijven en de mentor heeft hem geholpen deel te nemen aan cursussen om zijn vaardigheden te vergroten. Helaas is het hem niet volledig gelukt. Voor de betrokkene is het pijnlijk dat hij het gevoel heeft dat zijn autonomie is aangetast, maar het is de taak van de mentor om ervoor te zorgen dat hij de zorg krijgt die hij nodig heeft. De mentor heeft ingestemd met de verhuizing van [instantie 2] naar de setting van [instantie 1] , waar hij dezelfde soort zorg krijgt als bij [instantie 2] in een setting met 24-uurs begeleiding. De betrokkene wil echter het liefst zelfstandig gaan wonen met zijn broer en heeft via de bewindvoerder kunnen regelen dat hij ingeschreven staat bij de woningstichting. De mentor wil daar voor waken, omdat hij niet in staat is zelfstandig, zonder 24-uurs begeleiding te wonen.
Het wettelijk kader
3.7.
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451 BW, alsmede ambtshalve.
De overwegingen van het hof
3.8.
Het hof dient te beoordelen of voortzetting van het mentorschap noodzakelijk en/of zinvol is. Het hof is van oordeel dat dit het geval is. Niet is gebleken dat de grond (lichamelijke of geestelijke toestand) waarop het mentorschap in 2018 is ingesteld is komen te vervallen. Uit de - niet door de betrokkene betwiste - stukken die door de mentor in eerste aanleg zijn overgelegd valt op te maken dat er veel zorgen zijn over (de gezondheid van) de betrokkene. Zo verblijft de betrokkene met een zorgindicatie VG6 in een woning met intensieve verzorging en verpleging. De betrokkene kampt met COPD, morbide obesitas, een hoge bloeddruk, hartproblemen en diabetes, waarvoor hij hulp krijgt bij het spuiten van insuline gedurende 4 of 5 keer per dag. De betrokkene krijgt begeleiding bij zijn medicijngebruik (dit wordt voor hem klaargezet) en begeleiding bij het huishouden. Voorts is van belang dat de mentor heeft aangegeven dat de betrokkene met regelmaat een beroep doet op de begeleiding en dat hij hulp nodig heeft om zijn leven te organiseren. Dit is door de betrokkene niet betwist. De betrokkene is inmiddels verhuisd naar een vorm van begeleid wonen van [instantie 1] , met 24-uurs begeleiding die drie keer per dag bij hem langskomt, hem helpt bij het spuiten van insuline en zijn post aan hem voorleest.
Verder heeft de betrokkene aangegeven dat hij het liefst, samen met zijn broer, zelfstandig wil gaan wonen en dat hij zich hiertoe heeft ingeschreven bij de woningstichting. Hoewel de mentor zich niet verzet heeft tegen de wens van de betrokkene om te verhuizen vanuit [instantie 2] naar [instantie 1] omdat hij daar dezelfde soort zorg en begeleiding krijgt, acht zij het zelfstandig wonen niet in het belang van de betrokkene en moet dat voorkomen worden. Naar het oordeel van het hof is enkel ambulante zorg, zoals de betrokkene dat voor ogen heeft, ontoereikend om alle zorg die de betrokkene nodig heeft goed te kunnen regelen. Dat geldt ook voor de situatie waarin de betrokkene blijft wonen binnen een setting met 24-uurs begeleiding. De betrokkenheid van de mentor is hierin niet alleen van toegevoegde waarde maar voor alles noodzakelijk. De mentor heeft met regelmaat contact met de begeleiding van de betrokkene en neemt waar nodig beslissingen over de zorg voor de betrokkene. Het hof heeft overigens vastgesteld dat de samenwerking tussen de betrokkene en de mentor verder goed verloopt. Alles overwegende is voortzetting van het mentorschap nog steeds noodzakelijk en zinvol. Daarom ziet het hof geen aanleiding om het mentorschap te beëindigen.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en het verzoek van de betrokkene in hoger beroep afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 14 juni 2024,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en E.M.D.M. van der Linden en is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.