ECLI:NL:GHSHE:2025:767

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
200.348.189_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank inzake schuldsaneringsregeling en verlening schone lei aan appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 7 november 2024 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor hem geen 'schone lei' werd verleend. De appellant ging hiertegen in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2025 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte de hoogte van de boedelachterstand en stelde dat hij niet voldoende was gewaarschuwd door zijn bewindvoerder over de gevolgen van zijn tekortkomingen. De bewindvoerder heeft in reactie op het beroepschrift aangegeven dat de appellant zijn informatieplicht niet is nagekomen, wat de berekening van de boedelachterstand bemoeilijkte. Het hof heeft de zaak aangehouden om de appellant de gelegenheid te geven om ontbrekende stukken aan te leveren. Bij brief van 21 februari 2025 heeft de bewindvoerder medegedeeld dat de appellant zijn nieuwe schuld volledig heeft betaald en dat er geen tekortkomingen meer zijn in de nakoming van zijn verplichtingen. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de appellant niet toerekenbaar tekortgeschoten is en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij de appellant alsnog de 'schone lei' is verleend. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 maart 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 20 maart 2025
Zaaknummer : 200.348.189/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 7 november 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, primair, alsnog zijn schuldsaneringsregeling te beëindigen met verlening van de schone lei, dan wel subsidiair zijn schuldsaneringsregeling te verlengen teneinde hem gelegenheid te geven de tekortkoming(en) recht te zetten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Linden,
  • de heer [waarnemer] als waarnemer voor mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van mr. Van der Linden, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 31 oktober 2024;
  • de brief van 22 januari 2025 van de bewindvoerder met bijlagen;
  • de e-mail van 22 januari 2025 van de bewindvoerder met bijlagen;
  • de brief van 21 februari 2025 van de bewindvoerder.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 19 augustus 2021 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank, op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw), vastgesteld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verder bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, maar dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenaar reeds per 19 augustus 2024 zijn geëindigd.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“Naar het oordeel van de rechtbank staat als onbetwist vast dat schuldenaar niet heeft voldaan aan de informatieverplichting, afdrachtverplichting en de verplichting om geen nieuwe schulden te laten ontstaan, waarmee hij tekort is geschoten in zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank overweegt dat, gelet op de schuldenlast van € 23.260,78 en het belang dat schuldenaar heeft bij het goed doorlopen van de schuldsaneringsregeling, het op de weg van schuldenaar had gelegen om ter zitting verweer te voeren, dan wel tijdig en met (bewijs)stukken te onderbouwen waarom hij niet in staat is ter zitting te verschijnen. Nu hij dit heeft nagelaten, gaat de rechtbank uit van de door de bewindvoerder vastgestelde tekortkomingen en de toerekenbaarheid daarvan. De regeling zal daarom beëindigd worden zonder schone lei.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
- [appellant] erkent dat er een boedelachterstand is, maar er bestaat voor hem onduidelijkheid over de hoogte ervan. Hierdoor kan hij niet erkennen dat het door de rechtbank genoemde bedrag van € 5.156,52 juist is.
  • De bewindvoerder heeft [appellant] nooit stevig heeft gewaarschuwd dat het laten ontstaan van een boedelachterstand niet geoorloofd is en dat de consequentie daarvan zou kunnen zijn dat hij geen schone lei krijgt. De bewindvoerder heeft geen voordracht ingediend tot tussentijdse beëindiging en heeft de rechter-commissaris niet om een hoorzitting verzocht, welke taken wel aan hem toebehoren blijkens het arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 juli 2020 onder r.o. 8 (ECLI:NL:GHDHA:2020:1595). Gelet op het voorgaande valt het laten ontstaan van een boedelachterstand [appellant] niet toe te rekenen.
  • Indien het hof van oordeel is dat het ontstaan van de boedelachterstand [appellant] wel kan worden verweten, dan zou [appellant] in een korte verlenging van de schuldsanering de boedelachterstand willen inlossen. [appellant] stelt hiervoor geld te hebben gereserveerd.
  • [appellant] gaat ervan uit dat de gestelde nieuwe schuld van € 962,70 een nieuwe schuld aan de ziektekostenverzekeraar betreft. Hij zal ernaar streven dit bedrag voorafgaand aan de zitting in hoger beroep volledig te voldoen.
  • Dat [appellant] zijn informatieplicht vanaf september 2023 niet naar behoren is nagekomen, is geen reden hem de schone lei te onthouden. Er ontbreken geen stukken meer, anders had de bewindvoerder deze stukken wel benoemd op de eindzitting, hetgeen niet is gebeurd.
  • [appellant] is ten slotte niet op de eindzitting verschenen, omdat hij zich geestelijk en door persoonlijke omstandigheden niet in staat voelde om te verschijnen. Voor [appellant] is niet te begrijpen dat de rechtbank een causaal verband ziet tussen het niet verschijnen van [appellant] op de eindzitting en de toerekenbaarheid aan [appellant] van de door de bewindvoerder vastgestelde tekortkomingen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – toegevoegd dat [appellant] na afloop van de schuldsaneringstermijn met zijn werkgever een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, waaruit hij een vergoeding heeft ontvangen. Met dit geld heeft hij de door de bewindvoerder geschatte boedelachterstand ingelopen. Mocht de precieze boedelachterstand hoger uitvallen, dan beschikt [appellant] over de financiële middelen om deze achterstand alsnog in te lopen. [appellant] zou graag een periode de tijd krijgen om de ontbrekende stukken aan de bewindvoerder te geven, zodat de boedelachterstand kan worden berekend en ingelost waardoor de tekortkomingen uit de schuldsanering worden hersteld.
3.6.
De bewindvoerder heeft als reactie op het beroepschrift – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
- Het is de bewindvoerder vanwege het ontbreken van loonstroken niet bekend of schuldenaar vanaf september 2023 tot en met juli 2024 heeft voldaan aan zijn arbeidsplicht dan wel of de aanvullende sollicitatieplicht van toepassing is geweest. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat van [appellant] geen sollicitatiebewijzen zijn ontvangen.
  • Het is aan [appellant] zelf te wijten dat de stand van de boedel niet exact kan worden berekend, omdat diverse informatie ontbreekt doordat hij niet spontaan noch gevraagd aan de informatieplicht heeft voldaan. Hierdoor kan de bewindvoerder het vrij te laten bedrag onvoldoende vaststellen.
  • [appellant] is per brieven van 19 augustus 2021, 11 oktober 2021, 14 september 2023, 17 maart 2023, 20 maart 2024 en 21 mei 2024 gewezen op de afdrachtplicht en het feit dat het niet voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tot gevolg kan hebben dat de bewindvoerder de rechtbank niet kan adviseren de schone lei te verlenen dan wel dat de schone lei wordt verleend. Het is onjuist dat de bewindvoerder geen actie heeft ondernomen nadat vastgesteld is dat de verplichtingen niet door [appellant] nagekomen werden. Op verzoek van de bewindvoerder heeft namelijk op 31 januari 2023 een verhoor met de rechter-commissaris plaatsgevonden waarin de gebrekkige nakoming van de informatieplicht en de afdrachtplicht is besproken.
  • [appellant] zou geld gereserveerd hebben voor het inlopen van de boedelachterstand, maar uit het beroepschrift blijkt niet welk bedrag hij gespaard heeft. Als [appellant] de boedelachterstand niet ineens kan voldoen, is in het beroepschrift niet vermeld binnen welke periode de boedelachterstand volledig kan worden ingelopen. De bewindvoerder kan verder niet uitsluiten dat het door [appellant] gereserveerde bedrag een door [appellant] ontvangen ontslagvergoeding betreft. Deze valt echter van rechtswege in de boedel en kan daardoor niet worden gebruikt om een boedelachterstand (deels) in te lopen.
  • [appellant] heeft verklaard dat hij ernaar streeft de nieuwe schuld bij CZ van € 962,70 voor de behandeling van het beroepschrift in te lopen, maar hij heeft tot op heden niet aangetoond dat de nieuwe schuld is voldaan.
  • [appellant] heeft gesteld dat het niet nakomen van de informatieplicht geen reden is om hem de schone lei te onthouden. De informatieplicht is echter een kernverplichting die de bewindvoerder in staat stelt te controleren of de overige uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen worden nagekomen. [appellant] komt deze informatieplicht vanaf september 2023 niet na. De bewindvoerder heeft een lijst aan [appellant] verzonden met een specificatie van de stukken die in het dossier ontbreken. De bewindvoerder heeft [appellant] dus wel degelijk geïnformeerd over de ontbrekende stukken.
  • Het is ten slotte niet de taak van de rechtbank om te onderzoeken waarom een schuldenaar niet ter zitting verschijnt. Het was de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] om de rechtbank over zijn afwezigheid te informeren als hij wegens medische redenen daartoe niet in staat was.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – toegevoegd dat de geschatte boedelachterstand inderdaad door [appellant] is ingelopen. De bewindvoerder heeft echter nog steeds niet alle stukken ontvangen waardoor hij de precieze boedelachterstand niet kan berekenen. De bewindvoerder stelt dat [appellant] zelf verantwoordelijk is voor het nakomen van zijn verplichtingen, zeker nu hij meermaals gewezen is op de boedelachterstanden. De bewindvoerder kan zich wel vinden in het voorstel om [appellant] een periode de tijd te geven om de gebreken in de nakoming van zijn verplichtingen te herstellen.
3.8.
Het hof heeft vervolgens de zaak vier weken aangehouden teneinde [appellant] de gelegenheid te bieden nadere stukken aan de bewindvoerder te bezorgen, naast hetgeen [appellant] al tijdens de mondelingen behandeling heeft overgelegd, namelijk een kopie van de gesloten vaststellingsovereenkomst, waarna de bewindvoerder het hof nader zal kunnen berichten.
3.9.
Bij brief van 21 februari 2025 heeft de bewindvoerder het hof medegedeeld dat de nieuwe schuld aan CZ volledig is betaald. Verder heeft [appellant] de tekortkoming in de informatieplicht hersteld door de ontbrekende stukken aan te leveren. Op grond hiervan heeft de bewindvoerder geconstateerd dat geen sprake is van een tekortkoming in de sollicitatieplicht. De bewindvoerder heeft op grond van de aangeleverde informatie een nieuwe boedelachterstand ter hoogte van € 2.656,33 geconstateerd. Deze boedelachterstand is al door [appellant] ingelopen. Op grond hiervan bestaan geen tekortkomingen meer in de nakoming van de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen, aldus de bewindvoerder. De bewindvoerder adviseert daarom het vonnis van de rechtbank te vernietigen en [appellant] een schone lei te verlenen.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter verder na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Het hof stelt op grond van de brief 21 februari 2025 van de bewindvoerder vast dat geen sprake (meer) is van enig tekortschieten in de nakoming van een of meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen door [appellant] . Het hof ziet daarom aanleiding om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en, aansluitend bij het advies van de bewindvoerder, [appellant] alsnog de “schone lei” te verlenen.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd met inachtneming van het onderstaande.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat [appellant] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen;
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst met toepassing van artikel 358 lid 1 Fw;
verleent aan [appellant] alsnog de “schone lei”.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.B. Smits, R.R.M. de Moor en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025.