Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van het behandelde ter terechtzitting gehouden op 28 januari 2025 inzake het verzetschrift;
- de brief van 14 februari 2025 met productie 11 namens [appellante] , ingekomen ter griffie op 17 februari 2025;
- de brief van mr. [curator] (hierna: de curator) van 27 februari 2025, ingekomen ter griffie op 28 februari 2025 en
- de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Van Rooij overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen en e-mail van 11 maart 2025 van [betrokkene 1] . Van de zijde van mr. Kara is een ‘Getuigenschrift’ van [betrokkene 2] overgelegd.
- de heer [betrokkene 3] namens [appellante] , bijgestaan door mr. Van Rooij;
- [verweerder] , bijgestaan door mr. Kara;
- de curator en
- de heer mr. S. Barra namens de oud-curator de heer mr. [oud-curator] .
3.De beoordeling
- [verweerder] de mogelijkheid heeft tot en met 31 januari 2025 om de inboedel van [betrokkene 4] volledig over te kopen voor een bedrag van € 200.000,=;
- [verweerder] de tot dan toe opgelopen huurachterstand zou overnemen van [betrokkene 4] en
- [verweerder] aan [betrokkene 4] maandelijks een bedrag zou betalen van € 750,00 voor de huur van de inboedel.
“Ik ben pas geopend”. Volgens [verweerder] is het in deze branche niet ongebruikelijk om een proefperiode af te spreken waarin men proefdraait om de winkel te leren kennen. De kosten die men in die periode dan maakt, worden vervolgens vaak verdisconteerd in koopprijs. In dit geval is mondeling met [betrokkene 4] afgesproken dat [verweerder] wekelijks gratis boodschappen zou krijgen, zoals vlees en andere dingen.
Aan de ene kant is er de (onder)huurovereenkomst van de winkelruimte waarin [verweerder] met [betrokkene 4] is overeengekomen dat:
- hij alle verplichtingen van de huurovereenkomst tussen huurder ( [betrokkene 4] ) en verhuurder overneemt;
- hij aan [betrokkene 4] maandelijks een bedrag zal betalen van € 750,= inclusief btw voor de huur van de inboedel en
- hij tot en met 31 januari 2025 de mogelijkheid heeft om de inboedel van [betrokkene 4] volledig over te kopen voor een bedrag van € 200.000,=. Daarbij is verder overeengekomen dat [verweerder] – met korting – tussentijdse betalingen kan doen en dat de (onder)huurovereenkomst beëindigt als [verweerder] de volledige betaling niet uiterlijk 31 januari 2025 kan voldoen. In dat geval komen alle tussentijdse betalingen ten gunste van [betrokkene 4] zonder verplichting tot terugbetaling aan [verweerder] .
mogelijkheidheeft om de inboedel per 31 januari 2025 van [betrokkene 4] over te nemen.
Weliswaar ontkent thans [betrokkene 4] alles en staat zijn verhaal lijnrecht tegenover het verhaal van [verweerder] , maar enige schriftelijke onderbouwing van het verhaal van [betrokkene 4] ontbreekt. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, hoeft [verweerder] zijn verweer niet te bewijzen. Daarbij komt dat het hof zich realiseert dat deze manier van zaken doen – daarmee bedoelt het hof dat er geen duidelijke schriftelijke afspraken zijn gemaakt tussen [betrokkene 4] en [verweerder] over de overname/proefperiode en kennelijk veel mondeling is be- en afgesproken – wellicht gebruikelijk is in deze branche in combinatie met het ondernemingsklimaat waarin [verweerder] en zijn zakenpartners zaken doen. Dat deze manier van zaken doen vaker voor komt, is ter zitting in hoger beroep ook door [appellante] en de advocaat van [verweerder] onderschreven. Volgens [appellante] gebeurt het wel vaker dat er winkels worden overgenomen en dat vervolgens op naam van de winkel wordt besteld en dat dit eigenlijk altijd goed gaat.