ECLI:NL:GHSHE:2025:80

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.346.949_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder is verleend. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft verzocht om vernietiging van de beschikking. De minderjarige, geboren in 2015, is onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en de vader heeft zorgen geuit over de noodzaak van de uithuisplaatsing. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de vader, de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De vader stelt dat er geen dringende redenen zijn voor de uithuisplaatsing en dat de GI niet adequaat heeft gehandeld. De GI en de moeder hebben echter zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige bij de vader, waarbij ook melding is gemaakt van agressie en een loyaliteitsconflict. Het hof heeft de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en de toepassing van Nederlands recht onderschreven. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, gezien de ernstige zorgen over de thuissituatie bij de vader. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 januari 2025
Zaaknummer : 200.346.949/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/426357 / JE RK 24-1618 en C/02/426358 / JE RK 24-1619
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Smeets,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te ‘s- [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.H. van Haga.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 18 september 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2024, heeft de vader, zoals door zijn advocaat tijdens de mondelinge behandeling verduidelijkt, verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen van [minderjarige] bij de moeder voor de duur van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 december 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en voormelde beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 december 2024, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Smeets;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Haga;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Met toestemming van het hof heeft [partner van de vader] (partner van de vader), hierna te noemen [partner van de vader] , tijdens de mondelinge behandeling zich uitgelaten over de door mr. Van Haga bij het verweerschrift overgelegde geluidsopnames (productie 2). [partner van de vader] heeft daarna de zittingszaal verlaten.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van mr. Smeets van 21 oktober 2024, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 september 2024;
  • het V6-formulier van mr. Smeets van 9 december 2024 met producties 8-10;
  • het V6-formulier van mr. Smeets van 10 december 2024 met producties 11-12;
  • het V6-formulier van mr. Smeets van 11 december 2024 met producties 13-17.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren. [minderjarige] is door de vader erkend en de ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
3.2.
Bij beschikking van 15 maart 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 maart 2024 tot 15 maart 2025.
3.3.
Bij beschikking van 6 september 2024 is een (spoed) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend bij de moeder met ingang van 6 september 2024 tot 20 september 2024. De beslissing op de resterende verzoeken is aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten van 20 september 2024 tot 15 maart 2025.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan.
Er zijn geen zorgen die het noodzakelijk maakten dat [minderjarige] (met spoed) uit huis moest worden geplaatst. Er ligt een rapport van de raad van 29 augustus 2024 waaruit volgt dat er wel zorgen zijn, maar het advies was om hier in het kader van de ondertoezichtstelling aan te werken. De zorgen waren en zijn niet zodanig dat een machtiging tot uithuisplaatsing gerechtvaardigd is. [minderjarige] heeft volgens de GI zorgelijke uitspraken gedaan over de opvoedsituatie bij de vader, maar deze uitspraken hebben te maken met het enorme loyaliteitsconflict waar zij zich in bevindt. Er is nooit sprake geweest van mishandeling. De GI maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] , [partner van de vader] en haar zoon en baseert zich op telefoongesprekken tussen de moeder en [partner van de vader] en op een gesprek dat de GI met [partner van de vader] heeft gevoerd. [partner van de vader] heeft echter herhaaldelijk aangegeven zich niet te herkennen in de genoemde zorgen. Er is geen sprake (geweest) van intieme terreur van de vader jegens de moeder of [partner van de vader] . De vader is moegestreden door de aantijgingen van de moeder en vermoedt dat de moeder de uithuisplaatsing heeft voorbereid, onder meer omdat [minderjarige] direct na de uithuisplaatsing in België naar school gaat en de moeder [minderjarige] afgelopen zomer al een schooluniform heeft laten passen. Het bevreemdt de vader nog steeds dat [minderjarige] uit huis is geplaatst op basis van aannames. De GI is nimmer bij de vader op huisbezoek geweest om de veiligheid en gezinssituatie zelf te beoordelen. Er is nooit naar zijn kant van het verhaal gevraagd. Er is geen enkele samenwerking van de GI met de vader. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben de vader en de jeugdzorgwerker voor het eerst kennis met elkaar gemaakt.
[minderjarige] mist haar vader en zij (beeld)bellen (bijna) elke dag. Op 2 december 2024 is de vader bij het huis van de moeder langsgegaan voor de verjaardag van [minderjarige] . Op uitnodiging van de moeder is hij naar binnen gegaan en heeft hij tijd met [minderjarige] doorgebracht. [minderjarige] heeft de vader uitgenodigd voor haar verjaardagsfeestje en voor haar volleybalwedstrijd, maar de moeder verzuimde om door te geven waar het was. De vader miste daarom deze gebeurtenissen en [minderjarige] was teleurgesteld dat hij er niet was. De rechtbank overweegt ten onrechte dat het niet in het belang is van [minderjarige] om nu terug te gaan naar de vader. Zij is uit haar vertrouwde omgeving weggerukt en de GI spant zich niet in om het contact tussen [minderjarige] en de vader te faciliteren. Het is niet juist dat de vader alle hulpverlening afwijst. Hij heeft deelgenomen aan intake- en hulpverleningsgesprekken. Het traject bij [instantie] heeft de vader (tijdelijk) stopgezet omdat het naar zijn weten niet zag op het tot stand brengen van omgang tussen hem en [minderjarige] . De vader werd uitgenodigd voor een gesprek maar onduidelijk was welke richting dit zou ingaan. Bovendien wilde hij het hoger beroep afwachten.
De (advocaat van de) vader verzocht in het kader van hoor en wederhoor [partner van de vader] in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de door mr. Van Haga bij het verweerschrift overgelegde geluidsopnames (productie 2). Dit heeft het hof toegestaan. Tussen betrokkenen is niet in geschil dat het geluidsopnames betreft van een telefoongesprek dat tussen [partner van de vader] en de moeder heeft plaatsgevonden. [partner van de vader] vertelt daarover tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep dat zij de moeder heeft gebeld omdat zij spanningen ervaarde in de relatie met de vader na de uitgesproken ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De gezinsvakantie van de vader en [partner van de vader] met de kinderen naar Italië moest worden geannuleerd omdat de moeder geen toestemming gaf en dat kostte [partner van de vader] veel geld. [partner van de vader] voelde zich erg verward door de situatie en na het lezen van het raadsrapport en alle aantijgingen was haar zicht op de realiteit vertroebeld. Zij was zichzelf niet. Het ging een eigen leven leiden in haar hoofd. Zij zocht opheldering bij de moeder en probeerde zich in haar in te leven. [partner van de vader] benadrukt dat zij, haar zoon en haar familie niet onveilig zijn geweest.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling,
- samengevat – het volgende aan.
Er is een (spoed) verzoek machtiging tot uithuisplaatsing ingediend door de GI omdat de situatie van [minderjarige] bij de vader als onveilig werd ingeschat en de ontwikkelingen niet langer te ondervangen waren met veiligheidsafspraken. Naar de raad en naar de betrokken jeugdzorgwerkers is [minderjarige] open over de agressie van de vader. [minderjarige] vertelt over de momenten dat er zowel verbale als fysieke agressie is in de thuissituatie bij de vader. Er is sprake van een loyaliteitsconflict bij [minderjarige] en de ouders strijden al jarenlang over het hoofdverblijf. De GI heeft na bestudering van het dossier sterke vermoedens van intieme terreur van de vader naar de moeder en van de vader naar [partner van de vader] .
De GI acht begeleiding van de omgang tussen [minderjarige] en de vader en systemische hulpverlening voor het hele gezin noodzakelijk om de veiligheid van [minderjarige] te garanderen en het contact met de vader te observeren. Het opstarten van het fysiek contact vindt plaats in samenspraak met [instantie] . De vader is op 16 september 2024 op een intakegesprek geweest. Op 8 oktober 2024 is er een akkoord met de ouders gesloten over de systeemtherapie en individuele behandeling voor [minderjarige] . Op 12 november 2024 laat de vader aan [instantie] weten af te zien van de gesprekken. Er is daarom geen zicht op de relatie en interactie tussen de vader en [minderjarige] . Nadat het hof uitspraak heeft gedaan, zal de vader de hulpverlening naar eigen zeggen weer oppakken. De moeder en [minderjarige] zijn wel gestart met hulpverlening. Totdat de betrokken systeemtherapeuten een advies hebben gegeven naar aanleiding van de door de GI gestelde doelen, acht de GI een uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk.
[minderjarige] mist de vader. [minderjarige] en de vader hebben contact met elkaar door middel van (beeld)bellen op woensdag en zondag rond 19.00 uur, maar in de praktijk (beeld)bellen zij vaker met elkaar. De GI ziet dat de moeder haar best doet om de vader te betrekken in het leven van [minderjarige] . De vader lijkt het contact met [minderjarige] te willen afdwingen en zet de moeder hierbij onder druk. De moeder gaat hierin vervolgens mee, omdat de moeder wil voorkomen dat [minderjarige] teleurgesteld wordt.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan.
De moeder kan zich vinden in de bestreden beschikking. Uit het raadsrapport van 29 augustus 2024 volgt dat er ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling van [minderjarige] . Naast de zorgen in verband met de echtscheidingsproblematiek gaat het uitdrukkelijk ook over de zorgelijke uitspraken die [minderjarige] heeft gedaan over de thuissituatie bij de vader. De zorgen van de moeder over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader zijn bevestigd in een telefonisch gesprek dat [partner van de vader] heeft gevoerd met de moeder. De moeder heeft dit gesprek opgenomen. In het telefoongesprek is te horen dat [partner van de vader] bang is voor de vader en zij klinkt erg overstuur. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep neemt [partner van de vader] haar woorden niet terug. Zij vertelt dat zij en haar zoon veilig zijn, maar zij zegt niets over [minderjarige] .
De vader wil niet meewerken aan het veiligheidsplan en de opgenomen afspraken niet ondertekenen, zodat de veiligheid van [minderjarige] niet kan worden gegarandeerd. De vader heeft het traject bij [instantie] (tijdelijk) stopgezet. Hij gaat volledig voorbij aan de omstandigheid dat het in het belang is van [minderjarige] dat de ouders met elkaar communiceren. Dit staat los van waar [minderjarige] feitelijk verblijft. De uithuisplaatsing is niet, zoals de vader stelt, door de moeder voorbereid. [minderjarige] is destijds door de vader en de moeder ingeschreven op de school in België en daarna nooit meer uitgeschreven. Dit is bij de vader bekend, want de facturen zijn door school al die tijd naar zijn adres gestuurd. Het klopt niet dat de moeder in de zomer voor [minderjarige] een schooluniform heeft aangeschaft. De moeder heeft na de uithuisplaatsing een tweedehands uniform gekocht.
[minderjarige] mist de vader en de moeder merkt aan [minderjarige] dat zij zich in een loyaliteitsconflict bevindt. De moeder zou graag zien dat er structureel en uitgebreide omgang is tussen de vader en [minderjarige] , maar de omgang moet wel veilig zijn. Er moeten daarom afspraken worden gemaakt en de vader moet meewerken met de ingeschakelde hulpverlening. De moeder biedt ruimte aan [minderjarige] om contact te hebben met de vader, dat was andersom niet het geval. Op 2 december 2024, op de verjaardag van [minderjarige] , stond de vader onaangekondigd bij de moeder thuis voor de deur om [minderjarige] te feliciteren. De moeder heeft de vader binnengelaten en is zelf gaan douchen om de vader en [minderjarige] tijd samen te geven. Zij wilde een conflict voorkomen. Op haar uitnodiging voor [minderjarige] verjaardagsfeestje heeft de vader niet gereageerd.
3.9.
De raad stelt zich tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep de vraag wat in het kader van de uithuisplaatsing het meest in het belang is van [minderjarige] , maar kan daar geen antwoord op geven. Het is volgens de raad kiezen tussen twee kwaden. Er zijn zorgen over de opvoedsituatie bij de vader. Dat volgt uit het recente onderzoek dat de raad heeft uitgevoerd. [minderjarige] heeft tegen meerdere mensen zorgelijke uitspraken gedaan over de thuissituatie bij de vader, welke uitspraken getoetst zijn door een gedragswetenschapper. Het raadsrapport bevat een zorgvuldig plan om meer zicht te krijgen op de situatie bij zowel de vader als de moeder. Er is geadviseerd om de omgang van [minderjarige] met de moeder uit te breiden. Er wordt geadviseerd systemische hulpverlening in te zetten, maar daarvoor moet er erkenning zijn van de problematiek. Na het onderzoek bereiken er nieuwe zorgelijke signalen de GI en wordt besloten tot een uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De vader heeft het veiligheidsplan (nog) niet ondertekend en er is volgens de GI sprake van intieme terreur van de vader richting en de moeder en richting zijn partner [partner van de vader] . De raad maakt zich zorgen over de huidige situatie. Er is geen samenwerking tussen de GI en de vader, [instantie] is door de vader (tijdelijk) stopgezet en er is geen omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . [minderjarige] bevindt zich al in een loyaliteitsconflict en dit helpt niet mee om haar uit dit loyaliteitsconflict te krijgen. Dat de moeder ruimte biedt aan [minderjarige] om contact te hebben met haar vader, is voor [minderjarige] erg fijn.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.10.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het hof baseert de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter). Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] ten tijde van de uithuisplaatsing in Nederland was, is de Nederlandse rechter bevoegd.
3.10.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
3.10.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.4.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende. Uit de overgelegde stukken volgt dat [minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict bevindt en al jarenlang wordt blootgesteld aan onrust vanwege de heftige en aanhoudende echtscheidingsproblematiek tussen de ouders. Daarnaast heeft [minderjarige] zorgelijke uitspraken gedaan over de thuissituatie bij de vader. In het raadsrapport van 29 augustus 2024 beschrijft de raad dat [minderjarige] aan meerdere mensen vertelt dat de vader vaak boos is, schreeuwt, met spullen gooit en haar slaat en/of aan de haren trekt. De uitspraken van [minderjarige] zijn getoetst door een gedragswetenschapper. De raad benadrukt in het rapport dat het zeer noodzakelijk is dat er hulpverlening wordt ingezet, wat ook onderdeel is van het veiligheidsplan dat door de GI is opgesteld. Indien blijkt dat de ouders en met name de vader niet (meer) wil meewerken aan deze noodzakelijk geachte hulpverlening, acht de raad – zo volgt uit het raadsrapport – “het van belang dat de GI binnen de ondertoezichtstelling bekijkt in hoeverre [minderjarige] bij de vader in dat geval voldoende veiligheid ervaart, waarbij de GI kan overwegen om [minderjarige] (al dan niet tijdelijk) bij de moeder te plaatsen”. Na het raadsonderzoek zijn de zorgen bij de GI versterkt door signalen over intieme terreur van de vader richting de moeder en zijn huidige partner. Ook weigerde de vader nog steeds om de opgestelde veiligheidsafspraken te ondertekenen. Met de GI is het hof van oordeel dat op dat moment de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk was. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
3.10.5.
De zorgen zijn nog steeds onverminderd ernstig. De vader heeft het traject bij [instantie] (al dan niet tijdelijk) stopgezet. Het traject is onder meer bedoeld om zicht te krijgen op de opvoedingssituaties waarbinnen [minderjarige] opgroeit. De beredenering van de vader waarom hij hieraan op dit moment geen medewerking wil verlenen, kan het hof niet volgen. Het hof acht het stilzetten en/of vertragen van de geadviseerde en ingezette hulpverlening niet in het belang van [minderjarige] , die zich al in een groot loyaliteitsconflict bevindt.
3.10.6.
[minderjarige] mist haar vader, daar zijn alle betrokkenen het over eens. Er is (vooralsnog) geen omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader en er is geen samenwerking van de GI met de vader. Hier moet op korte termijn verandering in komen. Het is in het belang van [minderjarige] dat de omgang met de vader frequent gaat plaatsvinden, waarbij haar veiligheid gewaarborgd moet zijn. Van de GI, de vader en de moeder verwacht het hof dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om hieraan hun medewerking te verlenen. Het hof verwacht van de GI en de vader dat zij de communicatie opstarten en deze constructief en werkbaar houden.
3.10.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 18 september 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, E.P. de Beij en E.M.D.M. van der Linden en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.