ECLI:NL:GHSHE:2025:84

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.339.519_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging van kinderalimentatie en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 januari 2017 te wijzigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 250,- per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat hij weer in Nederland woont en niet langer inkomen uit Macedonië heeft. Hij heeft medische klachten die hem belemmeren in zijn werk en stelt dat hij tijdelijk niet in staat is om de eerder overeengekomen alimentatie te betalen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de man betwist en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van zijn medische omstandigheden niet heeft kunnen werken en dat zijn inkomen daardoor is gewijzigd. Het hof heeft geoordeeld dat er geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden is die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt. De bestreden beschikking is bekrachtigd en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.339.519/01
zaaknummer rechtbank : C/03/317932 / FA RK 23-1808
beschikking van de meervoudige kamer van 16 januari 2025
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.H.A.J. Slaats te Eindhoven,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.A.J. van der Leeuw te Roermond.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 28 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 december 2023.
2.2.
De vrouw heeft op 26 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 november 2023;
- het V6-formulier met bijlagen d.d. 22 november 2024 namens de man.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 5 december 2024 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. Slaats;
- mr. Van der Leeuw namens de vrouw.
2.4.1.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Haar advocaat heeft toegelicht dat dit te maken had met gezondheidsproblemen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen is
[minderjarige]geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 januari 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 1 november 2016 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te voldoen van € 250,- per maand, zoals door partijen overeengekomen in die procedure. Tussen partijen staat vast dat deze bijdrage met wettelijke indexering in 2023 € 287,92 per maand bedraagt en in 2024 € 305,77 per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De man heeft bij inleidend verzoekschrift van 11 mei 2023 verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 12 januari 2017 te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2023 althans met ingang van datum indiening van het verzoekschrift een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 25,- per maand dient te voldoen, telkens bij vooruitbetaling, althans de te betalen bijdrage zodanig te verlagen als de rechtbank juist acht.
4.2.
De vrouw heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de man aan hem te ontzeggen, althans deze verzoeken af te wijzen. Kosten rechtens.
4.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
4.4.
De man verzoekt in hoger beroep – na verduidelijking tijdens de mondelinge behandeling – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot wijziging van de beschikking van 12 januari 2017 toe te wijzen en de vanaf 1 januari 2023 te betalen onderhoudsbijdrage te wijzigen zoals in eerste aanleg verzocht, althans deze bijdrage zodanig vast te stellen als het hof passend acht en de bijdrage vanaf 1 april 2024 te bepalen op € 51,- per maand.
4.5.
De vrouw voert in hoger beroep verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoeken volledig af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De man voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden omdat de man weer in Nederland is komen wonen en niet langer inkomen uit Macedonië heeft. Ten onrechte is het verzoek om wijziging van de onderhoudsbijdrage afgewezen en is geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij arbeidsongeschikt is en niet in staat is om het inkomen te genereren waarop de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] is gebaseerd. Uit de door de man ingebrachte stukken volgt dat de man op 19 augustus 2022 een fractuur aan de hand heeft opgelopen en dat op 5 februari 2023 een liesbreuk werd vastgesteld. In het najaar van 2023 zijn daar lagere rugklachten en psychische klachten bijgekomen. Op 18 december 2023 zijn daar klachten aan de wijsvinger aan de linkerhand bijgekomen, veroorzaakt door een snijwond die later ontstoken raakte en heeft geleid tot functieverlies. Vanaf de jaarwisseling heeft de man knieklachten waarvoor de man is verwezen naar de orthopeed. Door de handfractuur en de latere problemen met de wijsvinger had de man niet langer de mogelijkheid om zaken van enig gewicht vast te pakken of op te tillen. De klachten maken dat de man zijn oorspronkelijke werk als installateur van airconditioning niet langer kan verrichten. De man heeft tot op heden handtherapie om het functieverlies van zijn hand en wijsvinger te beperken. De liesbreuk is operatief verholpen op 17 april 2023; het herstel vergde vier maanden en in die periode was de man immobiel en kon hij niet werken. Van de man kan niet worden verlangd dat hij onder de gegeven omstandigheden nog een medische keurig ondergaat om met terugwerkende kracht vast te stellen dat hij vanwege de klachten arbeidsongeschikt is geweest. Bovendien had of heeft de man geen inkomsten of vermogen om een dergelijke keuring te financieren. In de periode voorafgaand aan de liesoperatie en in de hersteltijd had de man geen inkomen en kon hij dit in alle redelijkheid ook niet verwerven. Dat de liesklachten deels tijdelijk zijn geweest is van relevant belang; de rechtbank had kunnen bepalen dat de man over een bepaalde periode geen onderhoudsbijdrage verschuldigd was. De man heeft van 1 januari 2023 tot 1 april 2024 geen inkomsten gehad vanwege zijn medische klachten. De man is in april 2024 weer zelfstandig als installateur-elektronica aan de slag gegaan. Hij kan nog niet alle werkzaamheden verrichten. De opbrengsten van zijn werkzaamheden zijn nog niet zodanig dat de eerdere onderhoudsbijdrage weer voldaan kan worden; wel kan een bedrag van € 51,- per maand met ingang van 1 april 2024 worden voldaan.
5.2.
De vrouw voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft het bestaan van de klachten van de man aangenomen, maar heeft overwogen dat die klachten tijdelijk zijn geweest en inmiddels verholpen zijn. Eventueel daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid wordt door de vrouw betwist en is zijdens de man niet, althans onvoldoende gesteld of gebleken. Ten aanzien van de behandeling van de man bij de [instantie] heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat de man medicatie krijgt. De vrouw betwist dat de man nog medicatie krijgt en wijst erop dat hij geen actuele behandelinformatie in het geding heeft gebracht. Ook al zou de man medicatie krijgen, dan betwist de vrouw daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid. Evenzeer betwist de vrouw de door de man ervaren spanningen en het slecht slapen, evenals de beweerdelijk daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid. De blote stellingen van de man dat hij zijn oorspronkelijke werkzaamheden niet meer zou kunnen verrichten blijken nergens uit en worden door de vrouw betwist. De man overlegt geen sollicitaties en/of afwijzingen, evenmin overlegt hij aanvragen van inkomensvoorzieningen op basis van sociale zekerheidsvoorzieningen. Voorts maakt hij niet duidelijk hoe hij in zijn bestaan heeft voorzien. Ook uit de aanvullend overlegde stukken blijkt in het geheel niet dat de man arbeidsongeschikt is geweest en derhalve niet het inkomen heeft gehad, of heeft kunnen genereren waarop de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] is gebaseerd. De man heeft een verdiencapaciteit en hij benut deze niet. De man is voldoende draagkrachtig om de eerder overeengekomen kinderalimentatie te betalen.
5.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.1.
In hoger beroep is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een onderzoek rechtvaardigt naar de vraag of de alimentatie moet worden gewijzigd als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het hof dient te beoordelen of de gestelde wijzigingen van omstandigheden ook rechtens relevant zijn en maken dat de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] moet worden gewijzigd.
5.3.2.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een rechtens relevante wijziging die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat hij als gevolg van zijn medische omstandigheden niet heeft kunnen werken en daardoor niet in staat is, of een periode niet in staat is geweest, om het inkomen te genereren waarop de kinderalimentatie is gebaseerd. Het hof kan op geen enkele manier vaststellen of, en zo ja in welke mate, er sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid of over welke periode de man geen inkomen heeft gehad. Het is aan de man om de verzochte wijziging van de kinderalimentatie te onderbouwen en het hof volledig en juist voor te lichten. Weliswaar is duidelijk dat de man met verschillende medische problemen te kampen heeft gehad en mogelijk nog te kampen heeft, maar nergens blijkt uit dat de man als gevolg daarvan niet heeft kunnen werken of dat zijn inkomen daardoor is gewijzigd (en als dat het geval is, in welke mate dan). Ook uit de door de man zelf aangedragen cijfers (ter zake van zijn huidige werkzaamheden als zelfstandig installateur-elektronica) blijken de gevolgen van de medische aandoeningen niet, daargelaten het feit dat die cijfers door de vrouw worden betwist omdat deze niet met facturen of anderszins zijn onderbouwd. Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan een herbeoordeling van kinderalimentatie.
5.4.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.5.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 december 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep/beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, G.M. Goes en M.A. Stammes en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.