In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2024 te vernietigen, waarin het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat voortzetting van de familieband tussen de moeder en de kinderen niet schadelijk was, maar de Raad was van mening dat de moeder niet in staat was om de juiste zorg voor de kinderen te bieden en dat het gezag van de moeder schadelijk was voor hun ontwikkeling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2025 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad en de gecertificeerde instelling. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 6 januari 2023 uit huis zijn geplaatst en dat zij in gezinshuizen verblijven. De moeder heeft aangegeven dat zij de kinderen wil terugplaatsen, maar het hof oordeelt dat dit voor de kinderen schadelijk is. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit, en de moeder is niet in staat om aan deze behoeften te voldoen.
Het hof heeft geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is in het belang van de kinderen, en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. De GI is benoemd tot voogdes over de kinderen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.