ECLI:NL:GHSHE:2025:860

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
200.349.523_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarigen na belangenafweging op basis van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2024 te vernietigen, waarin het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat voortzetting van de familieband tussen de moeder en de kinderen niet schadelijk was, maar de Raad was van mening dat de moeder niet in staat was om de juiste zorg voor de kinderen te bieden en dat het gezag van de moeder schadelijk was voor hun ontwikkeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2025 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad en de gecertificeerde instelling. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 6 januari 2023 uit huis zijn geplaatst en dat zij in gezinshuizen verblijven. De moeder heeft aangegeven dat zij de kinderen wil terugplaatsen, maar het hof oordeelt dat dit voor de kinderen schadelijk is. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit, en de moeder is niet in staat om aan deze behoeften te voldoen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is in het belang van de kinderen, en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. De GI is benoemd tot voogdes over de kinderen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 maart 2025
Zaaknummer : 200.349.523/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/405903 / FA RK 24-2560
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
tegen
[de moeder] ,
wonend op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Gerrand.
Deze zaak gaat over de beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader;
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI);
[pleegouder 1] en [pleegouder 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de (voormalige) pleegouders;

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 januari 2025, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 januari 2025, heeft de moeder verzocht de raad niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel het beroep af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op
19 september 2024, ingekomen op 20 januari 2025;
  • de schriftelijke reactie van de (voormalige) pleegouders met aanvullende producties, ingekomen op 22 januari 2025
  • het V6-formulier van 6 februari 2025 van de zijde van de moeder, met bijlagen (producties 18-20).
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de (voormalige) netwerkpleegouders.
2.4.1.
Het hof merkt de pleegouders aan als belanghebbenden, zoals ook de rechtbank heeft gedaan. De beide kinderen hebben tot november 2024 bij pleegouders gewoond in afwachting van hun huidige plaatsing en zij fungeren nog steeds als opvangpleegouders.
2.4.2.
De vader is, hoewel juist opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Het verzoek van de vader om de mondelinge behandeling digitaal bij te wonen is afgewezen, omdat alleen in uitzonderlijke gevallen digitaal toegang wordt verleend en het hof niet is gebleken dat hiervan sprake is.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die op de griffie is ingekomen op 6 februari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof stelt vast dat de schriftelijke reactie van de (voormalige) pleegouders een verweer betreft. Aangezien een verweerschrift alleen door een advocaat kan worden ingediend, zal het hof deze schriftelijke reactie, zoals tijdens de mondelinge behandeling al is beslist en medegedeeld, buiten beschouwing laten. De producties die zijn overgelegd maken wel deel uit van het procesdossier.

3.De feiten

3.1.
De ouders hebben vanaf 2009 een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben tot 19 maart 2018 samengewoond. Zij zijn de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.
De ouders zijn samen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 31 oktober 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 31 maart 2025.
3.4.
Sinds 6 januari 2023 zijn de kinderen op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst. Die machtiging is voor het laatst verlengd tot 31 maart 2025.
3.5.
[minderjarige 1] heeft van 6 januari 2023 tot mei 2024 bij de pleegouders gewoond. Daarna
heeft zij een periode in een crisisopvang gezeten en vervolgens weer tijdelijk bij de
pleegouders. Sinds november 2024 verblijft zij bij een gezinshuis van [instantie 1]
. Dit betreft een perspectief biedende plek.
[minderjarige 2] heeft van 6 januari 2023 tot juli 2024 bij de pleegouders gewoond. Sindsdien verblijft hij op een perspectief biedende plek in een gezinshuis van [instantie 1] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toegewezen en het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen.
3.5.
De raad kan zich met deze beslissing, voor wat betreft het afgewezen verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder, niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

4.De beoordeling

4.1.
De raad voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling,
- samengevat - het volgende aan.
4.1.1.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat voortzetting van de familieband tussen de moeder en de kinderen niet schadelijk is voor de kinderen. Het lukt de moeder nog steeds niet om aansluiting te vinden bij de kinderen tijdens de begeleide contacten. De moeder blijft de kinderen belasten door bijvoorbeeld vragen te stellen over de pleegouders en een schrift mee te geven waar belastende teksten in staan. Daarnaast blijft de moeder vragen om meer contact en zeggen dat ze wil dat de kinderen uiteindelijk weer bij haar komen wonen, terwijl hun perspectief in de gezinshuizen ligt.
4.1.2.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat beëindiging van het gezag van de moeder niet nodig is om duidelijkheid te verschaffen over het toekomstperspectief van de kinderen. De kinderen ervaren veel spanningen doordat de moeder nog steeds het gezag over hen heeft. [minderjarige 1] geeft duidelijk te kennen dat ze het liefst wil dat haar moeder geen gezag meer heeft. [minderjarige 2] heeft al weken voor het fysieke contactmoment met moeder veel last van spanningen. Voor de kinderen is het nodig dat hun woonperspectief duidelijk is. Zolang de moeder gezaghebbend is, is dit perspectief niet duidelijk, omdat de moeder blijft aangeven op den duur weer voor de kinderen te kunnen zorgen. De kinderen hebben behoefte aan rust, duidelijkheid en veiligheid om hun traumatische ervaringen uit het verleden met de moeder te kunnen verwerken en om zich verder te kunnen ontwikkelen. Mogelijk kan daarna een meer passende en veilige band met de moeder worden opgebouwd en het contact worden uitgebreid. Het is voor de kinderen van belang dat het gezag volledig bij de GI komt te liggen.
4.1.3.
In het verleden heeft de moeder gezagsbeslissingen tegengewerkt. Ook nu verlopen gezagsbeslissingen nog moeizaam. Ondanks de toezegging van de moeder tijdens de mondelinge behandeling op 19 september 2024 is het haar niet gelukt om schriftelijk toestemming te geven en vragen te beantwoorden van de jeugdbeschermer. Dit heeft geleid tot een schriftelijke aanwijzing. De moeder heeft geen schriftelijke toestemming gegeven voor het overschrijven van [minderjarige 2] van het [plaats] naar het ziekenhuis in [plaats] . Ook heeft zij geen toestemming gegeven voor het gebruik van medicatie voor de ADHD van [minderjarige 2] . Verder heeft de moeder niet gereageerd op de vraag om contact tussen [minderjarige 1] en oma (moederszijde) tot stand te brengen. In het verleden heeft de moeder pas toestemming gegeven voor een beugel voor [minderjarige 1] na tussenkomst van de zorgverzekering, toen de grootste kosten al gemaakt waren. Daarnaast heeft zij nooit toestemming gegeven voor het inschrijven van [minderjarige 1] op het adres van de (voormalige) pleegouders. Voor de plaatsing op de eerste basisschool heeft de GI twee schriftelijke aanwijzingen gegeven en vervolgens vervangende toestemming gevraagd aan de rechter. De moeder heeft geen schriftelijke toestemming verleend voor de overschrijving van de kinderen bij de huisarts en tandarts, de overdracht van de voormalige school van de kinderen naar de huidige scholen en voor het uithalen van de Mickeybutton (voedingssonde) van [minderjarige 2] . Alle bovenstaande zaken zijn uiteindelijk door de (voormalige) jeugdbeschermer of door de pleegouders geregeld.
4.2.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
4.2.1.
De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat voortzetting van de familieband niet schadelijk is voor de kinderen. De moeder betwist dat zij niet kan aansluiten bij de kinderen. Zij betwist ook dat zij de kinderen belast en dat zij een schrift heeft meegegeven waarin belastende teksten staan. Zij ondersteunt de plaatsing van de kinderen in de gezinshuizen en zij heeft sinds de mondelinge behandeling in eerste aanleg niet met de kinderen gecommuniceerd dat zij teruggeplaatst gaan worden of dat zij wil dat de kinderen bij haar teruggeplaatst worden.
4.2.2.
De rechtbank heeft op goede gronden geconcludeerd dat beëindiging van het gezag niet nodig is om duidelijkheid te verschaffen over het toekomstperspectief van de kinderen.
De moeder ondersteunt de plaatsing van de kinderen in de gezinshuizen. Het baart de moeder wel zorgen dat de (voormalige) pleegouders, bij wie de kinderen nog steeds af en toe verblijven, zich zeer negatief over haar uitlaten. De spanning die de kinderen ervaren, komt door een mededeling aan hen dat de moeder de opvoeding weer op zich zal nemen als zij met het ouderlijk gezag belast blijft. Het is belangrijk dat de moeder dit kan rechtzetten en dat zij de kinderen kan zeggen dat ze achter de plaatsing in de gezinshuizen staat, zodat er geen onduidelijkheid is over het toekomstperspectief van de kinderen.
4.2.3.
De moeder betwist dat zij gezagsbeslissingen frustreert. Indien informatie duidelijk en volledig is, werkt de moeder mee, maar als informatie niet volledig is of achteraf wordt aangedragen, leidt dit tot problemen. De moeder vindt het belangrijk om samen te werken met de GI en dat zij tijdig relevante informatie krijgt, zodat zij in het belang van de kinderen de nodige beslissingen kan nemen.
4.3.
De voormalige pleegouders voeren tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De kinderen zijn ernstig beschadigd en durven nu pas te praten over wat zij hebben meegemaakt. Beide kinderen zijn inmiddels geplaatst in gezinshuizen van [instantie 1] . Zij weten dat de moeder het goed vindt dat zij daar wonen. De kinderen verblijven ook nog regelmatig bij de pleegouders. [minderjarige 1] verblijft één weekend per maand en een groot deel van de schoolvakanties bij de pleegouders. Op dinsdag gaan de pleegouders met [minderjarige 1] mee naar het paardrijden. [minderjarige 2] verblijft een weekend per twee maanden bij de pleegouders en dit wordt waarschijnlijk uitgebreid naar eens per maand. Ook komt hij wel eens tussen de middag langs bij de pleegouders. De kinderen maken nog steeds onderdeel uit van het pleeggezin. De kinderen zijn ook gek op hun ouders en zij houden van elkaar, maar houden van en zorgen voor zijn twee verschillende dingen.
4.4.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Tijdens het gesprek dat de jeugdbeschermer met [minderjarige 1] heeft gevoerd over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing werd zij angstig bij het idee dat zij weer teruggeplaatst zal worden bij de moeder. Het verzoek tot verlenging van ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing is niet met [minderjarige 2] besproken. [minderjarige 2] is wel bang dat hij weer ziek zal worden als hij teruggeplaatst wordt bij de moeder. De afgelopen periode heeft de GI niet op alle punten (tijdig) medewerking ontvangen van de moeder.
4.5.
Het hof overweegt het volgende.
4.5.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
4.5.2.
Bij artikel 1:266 lid 1 aanhef en sub a BW is blijkens de memorie van toelichting het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind, de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn of haar leeftijd en ontwikkeling.
4.5.3.
Uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vloeit voort dat de beëindiging van het gezag van de ouder(s) in het belang van de minderjarige noodzakelijk dient te zijn.
Iedere kinderbeschermingsmaatregel is in principe tijdelijk en moet als doel hebben om het kind weer terug naar thuis te laten keren. De overheid moet hulpverlening of andere ondersteuning inzetten die ervoor kan zorgen dat een kind weer terug naar huis kan en met het gezin wordt herenigd. De mogelijkheid van terugplaatsing moet serieus zijn overwogen en de ouders moeten in voldoende mate in het besluitvormingsproces zijn betrokken.
Voor het beëindigen van het gezag is vereist dat de rechter een afweging maakt tussen de belangen van het kind en die van zijn ouder(s).
Er kan echter slechts sprake zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag wanneer de instandhouding van het gezag van het kind schadelijk is voor de gezondheid en ontwikkeling van het kind.
4.5.4.
Vast staat dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij zijn opgegroeid in een onrustige en onveilige opvoedomgeving en bij beide kinderen is sprake van medische problematiek. [minderjarige 2] is gediagnosticeerd met de ziekte van Hirschprung en [minderjarige 1] met de Hypermobiele Ehlers Danlos (HEDS). Beide kinderen waren ernstig verzwakt en ondervoed toen zij in januari 2023 bij de pleegouders kwamen wonen. Inmiddels zijn de kinderen op een gezond gewicht en hebben zij weer een goede conditie opgebouwd. Beide kinderen staan onder behandeling bij [instantie 2] om de traumatische gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. Volgens de GI heeft de moeder jarenlang haar identiteit ontleend aan het ziekzijn van de kinderen. Vast staat dat [minderjarige 2] jarenlang dagelijks darmspoelingen kreeg, dat de kinderen in een rolstoel zaten, stonden ingeschreven op bij een school voor speciaal medisch onderwijs, en dat al deze zaken na de uithuisplaatsing niet meer nodig waren.
4.5.5.
Sinds 6 januari 2023 zijn beide kinderen uit huis geplaatst. Zij verblijven sinds november 2024 in twee verschillende gezinshuizen van [instantie 1] . De moeder ziet de kinderen één keer per maand (de ene maand fysiek en de andere maand via videobellen). Niet in geschil is dat het in het belang is van de kinderen dat de plaatsing in de gezinshuizen wordt voortgezet, omdat deze plaatsing aansluit bij de specifieke behoeften van de kinderen. Onduidelijk is het perspectief op lange termijn, omdat de moeder heeft aangegeven dat zij op den duur weer voor de kinderen te willen zorgen. Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen om het gezag van de moeder te beëindigen zwaarder weegt dan het belang van de moeder om het gezag te behouden. Voortzetting van het ouderlijk gezag is schadelijk voor de kinderen omdat de kinderen daardoor het idee krijgen dat zij mogelijk weer thuisgeplaatst zullen worden en dit spanningen en onrust met zich meebrengt. De moeder bagatelliseert de zorgen die er zijn geweest over de opvoedsituatie van de kinderen en erkent de ernst van de problematiek van de kinderen onvoldoende. Het hof acht de moeder dan ook niet in staat om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen en de juiste zorg in te zetten. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking de brief van [minderjarige 1] , waarin zij duidelijk te kennen geeft dat zij niet wil dat de moeder belast blijft met het ouderlijk gezag, omdat zij er geen vertrouwen in heeft dat de moeder in staat is om voor haar de juiste beslissingen te nemen over de schoolkeuze, over met wie zij contact heeft en over haar behandelingen. Verder stelt het hof vast dat de samenwerking tussen moeder en GI moeizaam verloopt. Zowel de raad als de GI hebben meerdere voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat het de moeder niet lukt om (tijdig) haar toestemming te verlenen. Al hetgeen de moeder heeft aangevoerd doet hieraan niet af. Uit de door haar overgelegde stukken volgt onder meer ook (prod. 6 en 7) dat zij niet onvoorwaardelijk en volledige toestemming geeft en dat zij nog steeds wil werken aan de oorspronkelijke doelen, waaronder goed ouderschap (prod. 15, 16 en 17).
4.5.6.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat voldaan is aan de criteria van artikel 1:266 BW en dat geen inbreuk wordt gemaakt op artikel 8 EVRM, omdat de beëindiging van het ouderlijk gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
4.5.6.
De GI is bereid de voogdij over de kinderen op zich te nemen. Het hof acht het ook in hun belang dat een onafhankelijke instelling de voogdij krijgt.
4.5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder alsnog dient te worden toegewezen.
4.5.8.
Gelet op het bepaalde in art. 237 Rv juncto art. 353 Rv zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 14 oktober 2024, alleen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en opnieuw recht doende:
beëindigt het gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
benoemt tot voogdes over voornoemde minderjarigen:
- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.M.J. Peters en G.M. Goes en is op
27 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.