ECLI:NL:GHSHE:2025:861

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
200.351.400_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2007. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen. De minderjarige, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI), heeft zich onttrokken aan het zicht van de GI en is sinds 14 december 2024 vermist. De moeder heeft aangegeven dat de gesloten plaatsing niet meer de juiste oplossing is, gezien de problematiek van de minderjarige en de onveilige situatie in de gesloten accommodatie. De GI heeft echter verweer gevoerd en benadrukt dat de minderjarige kwetsbaar is en bescherming nodig heeft. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de machtiging tot gesloten jeugdhulp op goede gronden is verleend. De moeder heeft zelf ook problematiek en er zijn zorgen over de thuissituatie. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 maart 2025
Zaaknummer : 200.351.400/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/337372 / JE RK 24-2046
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Bos,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van Riet,
Deze zaak gaat over de machtiging voor het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van de minderjarige:
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
verblijfplaats onbekend,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 januari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 februari 2025, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de Gl alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 maart 2025, heeft de GI verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. M. Bos;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • mr. B.H.S. Brinkman.
2.4.
[minderjarige] is niet verschenen op de mondelinge behandeling, evenals de vader en zijn advocaat. Bij brief van 7 maart 2025 heeft de raad zich afgemeld voor de mondelinge behandeling.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 15 juli 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 juli 2025.
3.3.
Bij beschikking van 26 juli 2023 heeft de rechtbank een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 26 juli 2023 tot 9 augustus 2023. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is bij beschikking van 3 augustus 2023 verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 15 juli 2024. Vanaf 26 oktober 2023 heeft [minderjarige] feitelijk bij de moeder verbleven.
3.4.
De moeder heeft op 31 oktober 2023 aan de GI verzocht, wegens gewijzigde
omstandigheden, de uithuisplaatsing te beëindigen. Bij beschikking van 29 november 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder geheel ingetrokken.
3.5.
Bij beschikking van 7 maart 2024 heeft de rechtbank een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 7 maart 2024 tot 15 juli 2024.
3.6.
Bij beschikking van 1 juli 2024 heeft de rechtbank een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 15 juli 2024 voor de duur van zes maanden tot (uiterlijk) 15 januari 2025.
3.7.
[minderjarige] verbleef bij [instantie] . [minderjarige] heeft zich daar sinds 14 december 2024 onttrokken en staat OAT (opsporing, aanhouding en terugbrengen) gemeld.
3.8.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 15 januari 2025 tot 15 april 2025.
De standpunten
3.9.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert zij – samengevat – het volgende aan.
De moeder ziet in dat er bij [minderjarige] sprake is van forse problematiek en dat zij hulp nodig heeft. Een gesloten plaatsing is echter niet (meer) de geschikte manier om haar te helpen. In het begin verliep het verblijf van [minderjarige] bij [instantie] (groep [groep] ) goed en werden er positieve stappen gezet. De moeder stond volledig achter de plaatsing van [minderjarige] . Sinds augustus 2024 ging het echter bergafwaarts met [minderjarige] . Er was sprake van fors harddrugsgebruik op de groep en flinke ruzies. [minderjarige] voelde zich onveilig, ontving geen passende hulp en er was geen sprake van een adequate daginvulling. Het ging zichtbaar niet goed met [minderjarige] en zij liep ook regelmatig weg. De situatie verslechterde daarna. [minderjarige] bleef weglopen, sneed zichzelf en gebruikte drugs, maar er was nog steeds geen passende hulp. [minderjarige] heeft in december twee serieuze suïcidepogingen gedaan. Ze is op 14 december 2024 vanuit [instantie] met spoed afgevoerd naar het ziekenhuis. De moeder en haar partner [partner] hebben [minderjarige] die dag geholpen om zich te onttrekken aan het zicht van [instantie] en de GI, omdat zij zich grote zorgen maken over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] bij [instantie] . [minderjarige] is vanuit het ziekenhuis achter op de scooter bij haar (toenmalige) vriend [vriend] gestapt. De relatie van [minderjarige] met [vriend] is, naar de moeder heeft begrepen, inmiddels beëindigd. De moeder en [partner] wisten in die periode waar [minderjarige] verbleef. Nadat op 8 januari 2025 een nieuwe machtiging is verleend, is [minderjarige] opnieuw weggelopen en de moeder en [partner] weten vanaf dat moment niet meer waar zij verblijft. De moeder heeft wel telefonisch contact met [minderjarige] . De telefoons van de moeder en [partner] zijn in beslag genomen in verband met een onderzoek door de politie naar (hun aandeel in) de onttrekking van [minderjarige] , maar de moeder gebruikt voor het contact de oude telefoon van haar jongste dochter. De politie weet niet dat de moeder telefonisch contact heeft met [minderjarige] . Afgelopen vrijdag stond [minderjarige] onverwachts bij de moeder aan de deur. De moeder heeft dit gemeld aan de politie. [minderjarige] zag er goed en verzorgd uit.
De moeder vreest voor het leven van [minderjarige] wanneer zij terug moet naar [instantie] . [minderjarige] dreigt in dat geval met een nieuwe suïcidepoging. Het verblijf van [minderjarige] bij de moeder is nu een betere optie dan een verblijf bij [instantie] . [minderjarige] kan bij de moeder wonen en vanuit deze thuissituatie naar kamertraining gaan. De moeder is niet blind voor de zorgen die er zijn over de dynamiek tussen haar en [minderjarige] en in het verleden is het thuis niet altijd vlekkeloos gegaan, maar er waren ook langere periodes dat het wel goed ging. Er is nu rust in huis. De oudste zoon (20 jaar) van de moeder is vanwege gedragsproblemen bij zijn vader gaan wonen. Ook haar jongste dochter (11 jaar) heeft onlangs het huis verlaten en woont inmiddels bij haar vader. De moeder woont officieel niet samen met [partner] , maar dat is (in de toekomst) wel de bedoeling. Feitelijk wonen ze al wel samen. De band tussen [partner] en [minderjarige] is goed. Er is destijds een incident geweest toen ze met drieën op een matras sliepen, maar dat is uitgesproken door [partner] en [minderjarige] . De moeder werkt een aantal uren per week in een massagesalon en heeft daarnaast alle aandacht voor [minderjarige] . De moeder rookt wiet, maar dat gebruik is stabiel. Zij gebruikt alleen nog harddrugs tijdens speciale gelegenheden. De moeder heeft ondersteuning van een gezinstherapeut en zij ontvangt ondersteuning vanuit het buurtteam in verband met haar financiën.
3.10.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] is nog steeds vermist en sinds 14 december 2024 heeft de GI geen contact meer met haar gehad. Alleen de gedragswetenschapper heeft [minderjarige] nog telefonisch gesproken. De zorgen zijn heel groot. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij beschermd wordt voor de risico’s en onveiligheid waar zij zichzelf in brengt of in laat brengen. De huidige machtiging verloopt op 15 april 2025 en er zal ook een nieuwe machtiging worden verzocht als [minderjarige] voor die tijd nog niet terecht is. [minderjarige] is een zeer kwetsbaar meisje met forse problematiek, te weten laagbegaafdheid in combinatie met opgedane trauma’s in haar kindertijd, hechtingsproblematiek en afhankelijkheid van verdovende middelen. Er zijn zorgen dat zij niet bij machte is om uit de situatie te komen waarin zij zich op dit moment bevindt. Een heel grote zorg is het contact met haar vriend [vriend] en de invloed op haar van andere mannen en in het bijzonder van een man die ook een justitieverleden heeft en gelinkt wordt aan ronselen en/of uitbuiting. [minderjarige] overschat zichzelf en kan door dit alles niet inschatten welke zorg zij nodig heeft en die zorg vrijwillig volhouden.
Kamertraining, iets wat [minderjarige] naar eigen zeggen graag wil, is nog steeds mogelijk. Hiervoor is belangrijk dat [minderjarige] in contact komt met de GI (al dan niet via de gezinstherapeut van de moeder). Op het moment dat [minderjarige] terecht is, zal op de eerste plaats een stabilisatieperiode en een detox periode noodzakelijk zijn voor een gezonde basis. [minderjarige] kan bij [instantie] direct starten bij [groep] , in welke groep zij eerder positieve stappen heeft gezet. Men doet bij [instantie] zijn uiterste best om haar veiligheid daar te waarborgen. Als [minderjarige] zich inzet en meewerkt met de hulpverlening, kan deze periode bij [instantie] kort zijn. Als zij zich meldt, werkt aan haar doelen en voldoet aan de voorwaarden, kan er direct een intake worden gepland voor kamertraining. De kamertraining kan ook na haar 18e jaar doorlopen. De GI heeft er geen vertrouwen in dat [minderjarige] vanuit de thuissituatie bij de moeder kan voldoen aan de voorwaarden voor kamertraining. Er zijn veel zorgen over de thuissituatie van de moeder. De moeder kan [minderjarige] niet begrenzen, de relatie tussen de moeder en [minderjarige] is instabiel en de moeder is niet transparant richting de hulpverlening over haar rol. De moeder heeft de zwangerschap van [minderjarige] destijds niet gedeeld met de hulpverlening en de veiligheidsafspraken rondom [vriend] zijn door haar niet nageleefd. Daarnaast heeft de moeder zelf te maken met forse problematiek, huisvestingsproblemen en zijn er zorgen over haar partner [partner] . De GI heeft aangifte gedaan tegen de moeder en haar partner [partner] in verband met hun aandeel in de onttrekking van [minderjarige] en er loopt een onderzoek bij de politie. Het was bij de GI niet bekend dat [minderjarige] afgelopen vrijdag bij de moeder langs is geweest en dat de moeder nog telefonisch contact met haar heeft. Volgens de moeder heeft zij afgelopen vrijdag een melding gemaakt bij de politie, maar ondanks de korte lijnen met de politie heeft de GI hiervan geen terugkoppeling ontvangen. De moeder heeft eerder steeds verklaard dat zij niet wist waar [minderjarige] na 14 december 2024 was, maar nu tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaart de moeder dat zij en haar partner [minderjarige] hebben geholpen zich te onttrekken aan het zicht van [instantie] en de GI. De GI vermoedt dat [minderjarige] momenteel bij bekenden van de moeder verblijft en dat [minderjarige] en de moeder meer contact hebben dan dat de moeder vertelt.
3.11.
Namens [minderjarige] wordt – samengevat – het volgende aangevoerd. [minderjarige] is niet aanwezig bij de mondelinge behandeling in hoger beroep, omdat zij vreest te worden aangehouden door de politie. Als het hof vragen heeft voor haar, is er een telefoonnummer waarop zij kan worden bereikt. [minderjarige] is bang om terug te gaan naar [instantie] en zij dreigt in dat geval met een suïcidepoging. Zolang er een machtiging ligt, is zij van plan om ondergedoken te blijven. [minderjarige] heeft telefonisch contact met de moeder. Zij wil graag vanuit de thuissituatie bij de moeder naar kamertraining. [minderjarige] heeft het incident met de partner van de moeder uitgesproken. [minderjarige] heeft op dit moment een tandartsbehandeling nodig, maar ze durft niet naar de tandarts omdat ze vreest te worden aangehouden door de politie. [minderjarige] is bereid om in (telefonisch) contact te treden met de GI.
De motivering van de beslissing
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet (Jw) kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk en geschikt zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken; en
  • er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
3.12.2.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt. Vast staat dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld, zodat aan deze voorwaarde is voldaan.
3.12.3.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 5 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. Ook aan deze voorwaarde is voldaan, gelet op de overgelegde verklaring van drs. [gedragswetenschapper] van 27 december 2024.
3.13.4.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat aan alle formele vereisten voor een machtiging tot gesloten jeugdhulp is voldaan. Gelet hierop komt het hof toe aan een beoordeling van de vraag of er voldaan is aan de (materiële) gronden voor een machtiging tot gesloten plaatsing van [minderjarige] , zoals genoemd in artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
3.12.5.
Het hof is evenals de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof in dit geval overneemt en tot de zijne maakt van oordeel dat de machtiging tot opname van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 15 januari 2025 tot 15 april 2025 op de goede gronden is verleend. Ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep is [minderjarige] nog steeds onttrokken aan het zicht van de GI en de situatie is in die zin niet gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van het verlenen van de machtiging.
3.12.6.
[minderjarige] is op 14 december 2024 vanuit [instantie] naar het ziekenhuis gebracht in verband met door haar zelf toegebrachte verwondingen. [minderjarige] is bij het ziekenhuis achter op de scooter gestapt bij haar (toenmalige) vriend [vriend] . Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is duidelijk geworden dat de moeder en haar partner [partner] [minderjarige] toen hebben geholpen om zich te onttrekken aan het zicht van de GI en om weg te lopen bij [instantie] . De moeder en [partner] wisten, hoewel ze bij de politie en de rechtbank anders hebben verklaard, waar [minderjarige] op dat moment verbleef. Hoewel [minderjarige] volgens de moeder na de bestreden beschikking van 8 januari 2025 opnieuw is weggelopen en de moeder zegt niet te weten waar zij sindsdien verblijft, onderhoudt de moeder in ieder geval (telefonisch) contact met [minderjarige] zonder dit kenbaar te maken aan de GI of politie.
3.13.7.
[minderjarige] heeft via haar advocaat laten weten dat zij terug naar haar moeder wil en met ambulante begeleiding van daar uit naar kamertraining wil. Daarvoor is het echter op zijn minst nodig dat [minderjarige] het gesprek aangaat met de GI. Het hof is ermee bekend dat [minderjarige] suïcidepogingen heeft gedaan, dat er sprake was van automutilatie en dat [minderjarige] heeft gedreigd met een nieuwe suïcidepoging wanneer zij terug moet naar [instantie] . Het hof is zich daar zeer wel van bewust en ziet zich geplaatst voor een moeilijke afweging. [minderjarige] , die over enkele maanden meerderjarig is, wil weliswaar vanuit de thuissituatie van de moeder toewerken naar kamertraining, maar het hof heeft hierin, net als de GI, onvoldoende vertrouwen. Om in aanmerking te komen voor kamertraining, moet [minderjarige] aan verschillende voorwaarden voldoen. De thuissituatie bij de moeder is daarvoor te onbetrouwbaar en onvoldoende stabiel. Het hof twijfelt er niet aan dat de moeder veel van [minderjarige] houdt, dat zij goede bedoelingen heeft en het beste wil voor [minderjarige] , maar er zijn ernstige zorgen over de thuissituatie van de moeder. De moeder kampt zelf met forse problematiek, er zijn problemen rondom de andere kinderen, er zijn problemen met de huisvesting en de moeder lijkt geen goede invloeden om zich heen te hebben. Nog los van de instabiele relatie tussen de moeder en [minderjarige] zijn er zeker ook ernstige zorgen over haar partner [partner] en de eerdere gebeurtenissen tussen hem en [minderjarige] . Daar komt nog bij het middelengebruik in de thuissituatie bij de moeder en de middelenafhankelijkheid van [minderjarige] , terwijl [minderjarige] moet zijn afgekickt voor toegang tot de kamertraining. Daarnaast heeft de moeder zich niet eerlijk opgesteld tegenover de GI en de politie over het verblijf van [minderjarige] na 14 december 2024. De GI heeft het hof ervan overtuigd dat de GI alles op alles wil zetten om gedurende de korte periode die nog rest tot haar meerderjarigheid, [minderjarige] in aanmerking te laten komen voor kamertraining. Voordat daarvoor een intake kan worden gepland, moet [minderjarige] aan de voorwaarden voor kamertraining voldoen. Er zal daarom eerst een stabilisatieperiode en een detox periode noodzakelijk zijn. Met de inzet van [minderjarige] zelf kan deze periode relatief kort zijn. De GI benadrukt dat ondanks de korte periode die nog rest kamertraining nog steeds mogelijk is en ook kan doorlopen tot na haar 18e verjaardag. Terugkeren naar [groep] bij [instantie] is in de ogen van [minderjarige] wellicht onmogelijk en ook in de ogen van het hof zeker niet de ideale situatie omdat er zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige] , maar het hof ziet op dit moment geen ander startpunt om in aanmerking te komen voor kamertraining. Het hof realiseert zich heel goed dat er bij [minderjarige] sprake was van automutilatie en twee suïcidepogingen tijdens haar verblijf op een open groep bij [instantie] (zijnde een andere groep dan [groep] ). [minderjarige] heeft kennelijk verontrustende uitspraken gedaan richting de moeder en haar advocaat voor het geval zij weer terug moet naar [instantie] . Desalniettemin ziet het hof een kort verblijf bij [instantie] om van daaruit zo snel mogelijk te starten met kamertraining voor [minderjarige] als enige mogelijkheid een goede stap naar zelfstandigheid te kunnen zetten. Het hof geeft de GI uitdrukkelijk mee dat er zeker extra aandacht moet zijn voor de veiligheid van [minderjarige] , wanneer zij terugkeert naar [instantie] . Het is bovendien in het belang van [minderjarige] dat de moeder haar aanmoedigt om te gaan meewerken met de GI.
3.13.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
8 januari 2025;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en F.M.E. Schulmer en is op 27 maart 2025 door mr. F.M.E. Schulmer uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.