ECLI:NL:GHSHE:2025:870

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
20-001814-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake hennepteelt en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 juli 2021. De verdachte is beschuldigd van hennepteelt en gewoontewitwassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt en gewoontewitwassen, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden. De verdachte was betrokken bij een hennepplantage in Duitsland en heeft samen met anderen geldbedragen gewitgewassen die afkomstig waren uit misdrijven. De advocaat-generaal had een hogere straf geëist, maar het hof heeft de straf gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de bewezenverklaring van de hennepteelt en het gewoontewitwassen is gehandhaafd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001814-21
Uitspraak : 28 maart 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 juli 2021 in de strafzaak met parketnummer 03-702693-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1950,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1);
  • ‘feitelijk leiding geven aan het medeplegen van gewoontewitwassen (feit 2 primair) en
  • ‘van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ (feit 3 primair),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2015, in elk geval in de maand maart 2015 te Viersen (D), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand gelegen aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1707, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(zaak 8)
2.
[bedrijf] , op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 mei 2015, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had(den),
en/of
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl [bedrijf] , verdachte en/of haar/zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven),
zulks terwijl verdachte en/of haar/zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feiten verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
en/of (schuldvariant)
[bedrijf] , op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 mei 2015, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had(den),
en/of
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl [bedrijf] , verdachte en/of haar/zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven),
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feiten verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 mei 2015, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) ten behoeve van [bedrijf] , de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had(den),
en/of
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) ten behoeve van [bedrijf] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven),
zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
en/of (schuldvariant)
hij, op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 mei 2015, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) ten behoeve van [bedrijf] , de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had(den),
en/of
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) ten behoeve van [bedrijf] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 375.448,05 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven);
(zaak 12A)
3.
hij, op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 mei 2015, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 213.845,62 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had(den),
en/of
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 213.845,62 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 213.845,62 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven),
zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 mei 2015, (telkens) in de gemeente Roermond en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 213.845,62 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had(den),
en/of
b. voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 213.845,62 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van (ongeveer) € 213.845,62 of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voornoemde voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven).
(zaak 12C)
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Het hof overweegt in dat verband in het bijzonder het volgende.
Verbeterde lezing feit 4
De steller van de tenlastelegging heeft een kennelijke misslag begaan door onder feit 4 als straatnaam ‘[straat]’ op te nemen, terwijl uit het dossier is gebleken dat het gaat om de ‘ [adres 2] ’. Het hof zal dit deel van de tenlastelegging verbeterd lezen en uitgaan van de straat ‘ [adres 2] ’.
Verbeterde lezing feit 2
Daarnaast stelt het hof met betrekking tot het tenlastegelegde onder feit 8 voorop dat de vennootschap onder firma (verder: [bedrijf] ) geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar een personenvennootschap is die gevormd wordt door minstens twee natuurlijke personen (vennoten). De tenlastelegging rept echter over de ‘rechtspersoon’ [bedrijf] . Het hof zal de tenlastelegging in zoverre verbeterd lezen met weglating van het woord de ‘rechtspersoon’.
Het hof is van oordeel dat de verdachte als gevolg van deze verbeterde lezingen van de tenlastelegging niet in zijn verdediging is geschaad.
Vrijspraak van het als feit 2 primair tenlastegelegde
Aan de verdachte is als feit 8 ten laste gelegd dat de vennootschap onder firma ‘ [bedrijf] ’ (verder: de [bedrijf] ) zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (kortgezegd) witwassen, terwijl de verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kunnen rechtspersonen strafbare feiten begaan en deswege worden vervolgd en bestraft. Het derde lid van voornoemd artikel houdt in dat (onder andere) de vennootschap onder firma - wat een personenvennootschap is ingevolge artikel 16 van het Wetboek van Koophandel – in het strafrecht met de rechtspersoon gelijk wordt gesteld. Een [bedrijf] kan dus als zelfstandige ‘quasi-rechtspersoon’ zelfstandig strafbare feiten plegen. Aan die feiten kan ingevolge het tweede lid van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht feitelijk leiding worden gegeven. Met betrekking tot het feitelijke leidinggeven heeft te gelden dat eerst dient te worden vastgesteld of die rechtspersoon waaraan feitelijk leiding wordt gegeven een strafbaar feit heeft begaan. In geval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijk leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan moet worden vooropgesteld dat uit de taalkundig betekenis van het begrip feitelijke leidinggeven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit (vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733).
Gelet op de sterk met de persoon verweven aard van de [bedrijf] alsmede het karakter van de deelnemingsvorm feitelijk leidinggeven, acht het hof het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen in deze specifieke situatie - die erop neer zou komen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan zijn eigen medeplegen met de andere vennoot - juridisch niet mogelijk. Het juridische vehikel wat de [bedrijf] is, is in deze specifieke omstandigheden niet een zelfstandige entiteit die gelijk te stellen is met een rechtspersoon ex artikel 51 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht waaraan feitelijk leiding kan worden gegeven, in het licht van de vaststelling dat de [bedrijf] te vereenzelvigen is met de verdachte.
Het hof stelt vast dat de verdachte als feitelijk leidinggever van de vennootschap wordt vervolgd terzake van het medeplegen van witwassen. Dat medeplegen bestaat er in de kern uit dat de verdachte en diens vader zich als vennoten (ook) schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Het hof overweegt dat deze specifieke vaststellingen uit het procesdossier met zich brengen dat in de kern ten laste gelegd is dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan zijn eigen gedragingen als medepleger in zijn hoedanigheid als feitelijk leidinggever van de [bedrijf] .
Het hof zal de verdachte mitsdien vrijspreken van het onder feit 8 primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de maand maart 2015 te Viersen (D), tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld (in een pand gelegen aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1707 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 mei 2015 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen
a. van voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen tot een totaal van € 375.448,05 de werkelijke aard, de herkomst, heeft verhuld
en
b. voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen tot een totaal van € 375.448,05 heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet en van gebruik heeft gemaakt,
terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
zulks terwijl verdachte en zijn mededaders van het plegen van voormelde feiten een gewoonte hebben gemaakt;
3.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 mei 2015 in Nederland
b. voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen tot een totaal van € 147.609,14 heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet en van voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen tot een totaal van € 147.609,14 gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij telkens wist dat die geldbedragen (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
zulks terwijl verdachte van het plegen van voormelde feiten een gewoonte heeft gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaringen opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging telen van hennep (feit 1), dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van gewoontewitwassen in de opzetvariant (feit 2 primair) en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van € 147.609,14 in de opzetvariant (feit 3 primair).
Ten aanzien van de hennepplantage had de verdachte volgens de advocaat-generaal een grote rol in de planningsfase. Medeverdachte [medeverdachte 1] had een grotere rol tijdens de bouw van de hennepplantage en voor het telen van de hennep was medeverdachte [medeverdachte 2] verantwoordelijk. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] over de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten zijn volgens de advocaat-generaal voldoende betrouwbaar.
Ten aanzien van het gewoontewitwassen binnen [bedrijf] heeft de advocaat-generaal onder meer gesteld dat de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van de geldbedragen in de kasopstelling niet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het ging om gedragingen van bestuursbevoegde vennoten en het witwassen is ten gunste gekomen aan de [bedrijf] . De wetenschap van het witwassen van de [bedrijf] kan worden afgeleid uit de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon en aldus kan de [bedrijf] als dader van het tenlastegelegde medeplegen van gewoontewitwassen worden aangemerkt. De verdachte heeft daaraan feitelijk leiding gegeven, aldus de advocaat-generaal.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal ten aanzien van het gewoontewitwassen door de verdachte als natuurlijk persoon eveneens gesteld dat de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van de geldbedragen in de kasopstelling niet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De advocaat-generaal stelt dat de verdachte een bedrag van € 147.609,14 alleen heeft witgewassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit. Ten aanzien van het in vereniging telen van hennep (feit 1), is in de kern aangevoerd dat enkel kan worden vastgesteld dat de verdachte [getuige 1] en [getuige 2] heeft doorverwezen naar [medeverdachte 1] voor het opbouwen van een hennepplantage. Er is onvoldoende bewijs voor betrokkenheid bij de exploitatie van de hennepplantage, aldus de raadsman. Ten aanzien van het witwassen is namens de verdachte naar voren gebracht dat het heel moeilijk is om minstens tien jaar na dato nog een boekhouding over te leggen en dat er heel veel contant geld is omgegaan, dat dit met verhuizingen werd verdiend en dat er vanuit de taps die in het dossier zijn opgenomen geëxtrapoleerd zou kunnen worden dat het hier om heel veel verdiensten ging.
Het hof overweegt als volgt.

Hennepplantage in Duitsland (zaakdossier 8, feit 1)

Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat er op 19 maart 2015 in een hal gelegen aan [adres 2] een hennepplantage is gevonden met in totaal 1871 hennepplanten. Nadat de politie bij de hennepplantage was gearriveerd hebben zij gezien dat een poort werd geopend, personen naar buiten kwamen en twee voertuigen uit de hal reden. In de voertuigen bevonden zich onder meer de verdachte, [getuige 2] en medeverdachte [medeverdachte 2] .
Over de hennepplantage heeft [getuige 2] verklaard dat hij eind 2014 contact heeft gehad met de verdachte, [verdachte] uit Roermond, welke een zoon had die een hoge functie bij de [motorclub] bekleedde. De verdachte heeft hen medegedeeld dat indien zij een hal regelen, men daar een hennepplantage zou kunnen installeren. Nadat de hal was geregeld heeft medeverdachte [medeverdachte 1] deze bekeken en goedgekeurd, waarna hij instructies heeft gegeven over de inrichting van de hal. Nadat de hal klaar was is medeverdachte [medeverdachte 2] meermaals komen kijken en heeft deze met [getuige 2] een testrun gedaan. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft zich volgens [getuige 2] om de plantenteelt bekommerd. Medeverdachte [medeverdachte 2] regelde ook de potgrond.
[getuige 1] heeft verklaard dat het altijd via de verdachte liep, die dan afspraken had gemaakt met medeverdachte [medeverdachte 1] . De contactpersoon was medeverdachte [medeverdachte 1] , de verdachte had hem voorgesteld. De verdachte en zijn zoon gaven de instructie over wat er in de hal moest worden geplaatst. [getuige 1] heeft verklaard dat hij, [getuige 2] en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben geoogst en medeverdachte [medeverdachte 2] de oogst heeft vervoerd en medeverdachte [medeverdachte 1] de betaling aan hen heeft gedaan. Medeverdachte [medeverdachte 2] was verantwoordelijke voor het beheer van de hal en de teelt van de hennep.
Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat in het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 3] op 28 maart 2015 is gesproken over een hennephok in Duitsland van onder meer [medeverdachte 1]
(het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] )en [medeverdachte 2]
(het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ), waarbij [medeverdachte 2] is ‘gevat’
(het hof begrijpt: aangehouden)nadat hij naar buiten kwam lopen. Het hof overweegt dat deze beschrijving van gebeurtenissen naadloos overeenkomt met de gang van zaken omtrent de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 2] op 19 maart 2015 in Duitsland.
Betrouwbaarheid verklaringen [getuige 1] en [getuige 2]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet geloofwaardig zijn.
Anders dan de verdediging acht het hof deze verklaringen wel geloofwaardig, betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. Beiden hebben reeds in juni 2015 en de daarop volgende maanden verklaringen afgelegd tegenover zowel de Duitse als Nederlandse politie. In die verklaringen verklaarden zij grotendeels overeenkomstig voor zover het betreft het opzetten en exploiteren van de hennepkwekerij alsmede de betrokkenheid van [betrokkene 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] , medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte.
Dat de getuige [getuige 2] zich later ter gelegenheid van het verhoor bij de raadsheer-commissaris weinig meer kan herinneren doet naar het oordeel van het hof niet af aan zij betrouwbaarheid, nu er tussen zijn verklaring bij de politie destijds en zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris bijna 10 jaar zijn verlopen. De getuige [getuige 1] wist nog wel meer te verklaren ter gelegenheid van het verhoor in Duitsland in aanwezigheid van de raadsheer-commissaris en zijn verklaring volgt op grote lijnen zijn politieverklaring. Namens de verdachte, heeft de verdediging, gezien al het vorenstaande, onvoldoende onderbouwing gegeven aan het gevoerde verweer.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen aldus dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de teelt van een grote hoeveelheid hennepplanten in Duitsland. De rol van de verdachte heeft eruit bestaan dat hij de teelt heeft georganiseerd en heeft gecoördineerd.

Witwassen [bedrijf] (zaakdossier 12A, feit 2)

Zoals het hof reeds overwoog is de verdachte vrijgesproken van het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van witwassen door [bedrijf] . Aan het hof ligt thans tere beoordeling voor het impliciet subsidiair tenlastegelegde medeplegen van gewoontewitwassen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Niet gespecificeerde omzet in de onderneming [bedrijf]
De politie heeft voor de onderzoeksperiode van 1 januari 2010 tot 27 mei 2015 onderzoek gedaan naar (de contante geldstroom in) [bedrijf] De verdachte was gedurende de hele periode vennoot van deze onderneming en medeverdachte [medeverdachte 1] was tot 14 juni 2014 vennoot van deze onderneming.
In het onderzoek heeft de politie ten eerste de zakelijke bankrekening van de onderneming geanalyseerd op contante stortingen en contante opnames. Daaruit bleek van 729.096,29 euro aan contante stortingen over de jaren 2009 tot en met 2015, waarvan 106.302,15 euro al in 2009 werd gestort. In de onderzoeksperiode betrof het dus (729.096,29 - 106.302,15 =) 622.794,14 euro. Nader onderzoek leerde dat een bedrag van 344.517,96 euro daarvan kon worden verklaard met privéstortingen (25.175,63 euro), opnamen van de Duitse zakelijke bankrekening (86.900,00 euro) en contant afgerekende facturen (232.442.33 euro).
Bij onderzoek in de administratie bleek dat op de meeste omzetrekeningen reguliere omzet geboekt leek te zijn die verantwoord was per factuur/debiteur. Uitzonderingen daarop waren de omzetrekeningen auto’s (#8000), verhuizing (#8013) en money collect (#8030). Deze boekingen waren niet onderverdeeld naar onderliggende facturen of vrachten, maar alleen als een totaalbedrag verantwoord. Ook werden er geen onderliggende documenten zoals vrachtbrieven of facturen hiervoor in de bedrijfsadministratie aangetroffen. De omvang van deze niet gespecificeerde contante omzet was
375.448,05 euroover de jaren 2010 tot en met 2014.
Uit het onderzoek van de politie is niet gebleken waar dit geld vandaan kwam. Gelet op hetgeen de verdachte verweten wordt, namelijk het medeplegen van gewoontewitwassen, ziet het hof zich voor de vraag gesteld of dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Uitgangspunt
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf‘, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Overwegingen van het hof
Op grond van het vorenstaande, acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag van 375.448,05 euro uit enig misdrijf afkomstig is geweest. Dat vermoeden wordt bovendien versterkt door de geconstateerde betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij in Duitsland (zaakdossier 8), waarvoor hij bij dit arrest ook wordt veroordeeld. Uit dat zaakdossier blijkt van een grote hennepplantage waarvan de verdachte een van de initiators, en kennelijk ook een van de begunstigden van de opbrengst was. Voorts ziet het hof aanwijzingen voor de betrokkenheid bij drugshandel in diverse afgeluisterde gesprekken, zoals weergegeven in zaakdossier 10B. Zaakdossier 10B beschrijft de vermeende betrokkenheid van onder meer de verdachte bij de productie c.q. handel in drugs dan wel voorbereidingshandelingen daartoe. Hij zal worden vrijgesproken van deelneming aan de criminele Opiumwet-organisatie, maar dat laat onverlet dat het zaakdossier wel degelijk aanwijzingen bevat voor betrokkenheid bij drugshandel.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geldbedrag.
De verdachte heeft bij de politie geen verklaring afgelegd. Bij de rechter-commissaris op 8 januari 2018 en ter terechtzitting van 26 mei 2021 heeft hij wel verklaringen afgelegd. Die luidden – kort gezegd – dat [bedrijf] ook contante omzet genereerde en dat medeverdachte [medeverdachte 1] contante inkomsten genoot uit incassowerkzaamheden, die hij vervolgens aan zijn vader (
opmerking hof: de verdachte) gaf ten behoeve van de onderneming en die vervolgens geboekt werden als money collect. Ter terechtzittingen in hoger beroep heeft de verdachte deze laatste verklaring herhaald, maar (daarmee) evenmin een verklaring afgelegd die de redengevendheid van voormelde vaststellingen kan ontzenuwen.
Het hof constateert dat de politie, ook naar aanleiding van de verklaringen van de accountants, reeds onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de niet gespecificeerde omzet. Daartoe heeft zij de administratie onderzocht, het overige beslag dat gelegd is bij de onderneming en de verdachten, alsmede de digitale bestanden zoals e-mails en telefoontaps. Uit al dat onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat daadwerkelijk sprake was van dergelijke hoeveelheden contante omzet uit verhuizingen of incassowerkzaamheden.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van niet gespecificeerde omzet niet kan worden aangemerkt als een verklaring, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Immers, is de verklaring ten eerste al niet concreet. De verdachte heeft enkel verklaard dat het om ‘tientallen’ incasso’s per jaar ging en dat hij zo’n 150.000 tot 200.00 euro zou hebben verantwoord in de boeken, hetgeen hij later corrigeerde tot zo’n 110.00 euro, overeenkomstig de totale post ‘money collect’ in de administratie. Overigens kan dat dan weer niet kloppen met de stelling dat onder money collect ook contante inkomsten uit verhuizingen vielen. Om welke bedragen het concreet en per incasso zou gaan, is niet duidelijk geworden. Verder is de verklaring ook volstrekt niet verifieerbaar. Pas ter terechtzitting van 26 mei 2021 is een schriftelijke verklaring overgelegd van [betrokkene 2] gedateerd 25 mei 2021 inhoudende niet meer dan een (feitelijk de-auditu) verklaring dat de verdachte incassowerkzaamheden zou hebben gedaan voor ene inmiddels overleden meneer [betrokkene 3] . Er kan ook anderszins op geen enkele wijze worden afgeleid of daadwerkelijk sprake is van, en zo ja hoeveel, contante inkomsten uit incassowerkzaamheden. Zo zijn er geen notities of agenda’s en dergelijke met bijvoorbeeld data, prijzen en opdrachtgevers overgelegd, aan de hand waarvan een controle zou kunnen plaatsvinden.
Het voorgaande maakt dan ook dat het hof van oordeel is dat de verklaring van de verdachte onvoldoende tegenwicht biedt tegen de verdenking om (nieuw) nader onderzoek te rechtvaardigen. Daarenboven is het gevraagde nadere onderzoek zo onbepaald en geeft dit zo weinig concrete aanknopingspunten om te kunnen beoordelen of (een deel van) het voormelde onverklaarbare bedrag een legale en geen criminele herkomst had, dat ook om die reden dit onderzoek niet gerechtvaardigd is. Feitelijk was de verklaring van de verdachte reeds weerlegd in het einddossier. Daarom is er geen andere conclusie mogelijk dan dat de niet gespecificeerde omzet onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit ook wist. Nu het money collect verhaal naar het oordeel van het hof enkel wordt opgehangen om een draai te geven aan de onverklaarbare contante stortingen, gaat het hof er van uit dat de verdachte omdat hij vennoot was in de [bedrijf] medepleger was en aldus op de hoogte en verantwoordelijk is voor het totale bedrag aan contante stortingen. Verder blijkt uit het dossier dat de verdachte voor de boekhouder het aanspreekpunt was voor vragen over de administratie. Er waren regelmatig vragen over de niet sluitende kas administratie en die werd dan achteraf op aangeven van de verdachte sluitend gemaakt. De verdachte heeft deze geldbedragen samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] voorhanden gehad en omgezet en daarvan de herkomst verhuld door die geldbedragen in strijd met de waarheid te doen boeken in de administratie van de [bedrijf] .
Gewoonte
Gelet op de totale hoogte van het witgewassen geldbedrag, de frequentie en de periode van ruim vijf jaren, is het hof van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Medeplegen
Tevens is het hof van oordeel dat er bij het bewezenverklaarde gewoontewitwassen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht het hof het onder 8 subsidiair tenlastegelegde medeplegen van gewoontewitwassen van 352.671,55 euro bewezen.
Het hof merkt bij het bedrag nog het volgende op. Uit het dossier blijkt van in totaal 375.448,05 euro niet gespecificeerde omzet in de onderzoeksperiode van 1 januari 2010 tot 27 mei 2015. De verdachte was gedurende de gehele periode geregistreerd als vennoot zodat de verdachte voor het gehele bedrag in de tenlastegelegde periode verantwoordelijk gehouden kan worden.

Witwassen [verdachte] (zaakdossier 12C, feit 3)

Met betrekking tot het witwassen, tenlastegelegd als feit 3, kan het hof zich vinden in de bewijsoverwegingen van de rechtbank. Het hof maakt deze tot de zijne en deze zijn hierna dan ook opgenomen.
De politie heeft voor de onderzoeksperiode van 1 januari 2010 tot 27 mei 2015 onderzoek gedaan naar de contante inkomsten en uitgaven van de verdachte en zijn echtgenote. Daartoe heeft zij ten eerste de bankrekeningen van de verdachten geanalyseerd op contante stortingen en contante opnames. De verdachte was in de onderzoeksperiode vennoot van de onderneming [bedrijf] Daarom heeft de politie ook de bankrekeningen van die onderneming geanalyseerd. Verder heeft zij onderzoek gedaan naar overige contante privéuitgaven. Tot slot heeft zij beredeneerd wat de contante begin- en eindsaldi waren.
De som van het beginsaldo (200 euro), de contante ontvangsten uit de onderneming (3.620 euro) en de contante opnames van de bankrekeningen (66.185,59 euro) minus het eindsaldo (1.900 euro) vormen samen het bedrag dat beschikbaar was voor uitgaven, te weten: 68.105,59 euro.
De daadwerkelijke uitgaven bedragen de som van de contante stortingen in de onderneming (21.948,18 euro), de contante stortingen op de privébankrekeningen (192.362,30 euro) en de overige contante uitgaven (1.404,25 euro), te weten: 215.714,73 euro.
Dat betekent dat de verdachte en zijn echtgenote (215.714,73 - 68.105,59 =) in werkelijkheid 147.609,14 euro méér contant hebben uitgegeven dan zij op basis van het onderzoek contant beschikbaar konden hebben. Dit betekent dat er sprake is van een niet verantwoorde contante geldstroom.
Uit het onderzoek van de politie is niet gebleken waar dit geld vandaan kwam. Gelet op hetgeen de verdachte verweten wordt, namelijk (gewoonte)witwassen, ziet het hof zich voor de vraag gesteld of dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Uitgangspunt
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Overwegingen van het hof
Op grond van de hiervoor weergegeven kasopstelling, waaruit blijkt van vastgestelde uitgaven van 147.609,14 euro met een onbekende herkomst, acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dat vermoeden wordt bovendien versterkt door de geconstateerde betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij in Duitsland (zaakdossier 8), waarvoor hij bij arrest ook wordt veroordeeld. Uit dat zaakdossier blijkt van een grote hennepplantage waarvan de verdachte een van de initiators en kennelijk ook een van de begunstigden van de opbrengst was.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geldbedrag.
De verdachte heeft bij de politie geen verklaring afgelegd. Bij de rechter-commissaris op 8 januari 2018 en ter terechtzitting van de rechtbank 26 mei 2021 heeft hij wel verklaringen afgelegd. Die luidden – kort gezegd – dat zijn onderneming [bedrijf] ook contante omzet genereerde, welke omzet gestort werd op de bank. Desgevraagd verklaarde de verdachte ter terechtzitting dat het door de politie vastgestelde negatief kasverschil mogelijk contante omzet betrof die niet verantwoord was in de administratie van de [bedrijf] Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte slechts verklaard dat de contante geldstroom een (naar het hof begrijpt) uitvloeisel is van zijn slechte administratiebeheer.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag van 147.609,14 euro niet kan worden aangemerkt als een verklaring, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Immers, is de verklaring ten eerste niet concreet. Alleen bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat 15 tot 20% van zijn klanten contant betaalden en dat het ging om zo’n 200 tot 300 betalingen in een goed jaar. In datzelfde verhoor verklaarde hij echter ook anders, namelijk dat hij in het begin 100 verhuizingen per jaar deed en nadien 50 of minder. Om welke bedragen het dan zou gaan, is niet duidelijk geworden. Verder is de verklaring ook volstrekt niet verifieerbaar. Op enkele vrachtbrieven na, waaruit overigens niet kan worden afgeleid of daadwerkelijk sprake is van, en zo ja hoeveel contante omzet, is de gestelde contante omzet op geen enkele wijze controleerbaar. Zo zijn er geen notities of agenda’s en dergelijke met bijvoorbeeld data, prijzen en klanten en dergelijke overgelegd, aan de hand waarvan een controle zou kunnen plaatsvinden. Voorts ziet de verklaring van de verdachte deels op de niet gespecificeerde contante omzet die wel geboekt werd in de administratie van de [bedrijf] , terwijl het in dezen volgens de verdachte contante omzet betreft die in het geheel niet verantwoord is.
Het voorgaande maakt dan ook dat het hof van oordeel is dat de verklaring van de verdachte onvoldoende tegenwicht biedt tegen de verdenking om nader onderzoek te rechtvaardigen. Daarom is er geen andere conclusie mogelijk dan dat die 147.609,14 euro onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit ook wist. De verdachte heeft deze contante geldbedragen voorhanden gehad, omgezet en daarvan gebruik gemaakt, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt. Het hof acht dus bewezen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal 147.609,14 euro.
Overige geldbedragen
Aan de verdachte is ten laste gelegde dat hij € 213.845,62 zou hebben witgewassen. Uit het dossier (pg. 20-22) kan worden afgeleid dat die overige ruim 66 duizend euro gebaseerd is op contante uitgaven in 2009, die in het kader van het onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel door de politie zijn meegenomen. Nu dat vóór de ten laste gelegde periode was, is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich met betrekking tot dit bedrag heeft schuldig gemaakt aan witwassen in de ten laste gelegde periode die start in 2010. Het hof zal de verdachte daarvan dus partieel vrijspreken.
Medeplegen
Aan de verdachte wordt verweten dat hij genoemd geldbedrag samen met zijn echtgenote, medeverdachte [Medeverdachte], heeft witgewassen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat medeverdachte [Medeverdachte] wetenschap had van de criminele herkomst van de contante geldbedragen noch dat zij dit redelijkerwijs heeft moeten vermoeden, zodat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van het medeplegen.
Gewoonte
Gelet op de totale hoogte van het witgewassen geldbedrag, de frequentie en de periode van ruim vijf jaren, is het hof van oordeel dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 147.609,14 euro heeft witgewassen (feit 3 primair).
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder feit 3 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zich schuldig gemaakt aan het tezamen met anderen opzettelijk telen van ruim 1700 hennepplanten. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de productie van softdrugs. Deze productie houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft. De verdachte heeft zich van de negatieve gevolgen van zijn handelen onvoldoende rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) gewoontewitwassen, zowel met [bedrijf] (voor een bedrag van € 352.671,55) als privé (voor een bedrag van € 147.609,14). Het gaat om grote geldbedragen en naar het zich laat aanzien is een groot deel van de bedrijfsvoering van de [bedrijf] gelegen geweest in illegale activiteiten. Voor drie aparte rekeningen in de administratie werd in het geheel geen onderliggende administratie aangetroffen, hetgeen de indruk wekt dat deze rekeningen dus enkel en alleen bestonden om de illegale activiteiten van de verdachte en zijn vader achter weg te schrijven. Het is bekend dat witwassen leidt tot ontwrichting van het financiële en economische verkeer, omdat daarbij de criminele herkomst van gelden aan het zicht wordt onttrokken. Daarnaast werkt witwassen het voortbestaan van verscheidene vormen van criminaliteit in de hand.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 oktober 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit was veroordeeld, doch niet recent. Deze omstandigheid heeft bij eht bepalen van de strafmaat niet veel gewicht in de schaal gelegd.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd. Hij heeft onder andere een hersenbloeding gehad. Ook met de gezondheid van zijn vrouw gaat het niet goed. De zoon en kleindochter van de verdachte zorgen voor hem en zijn vrouw. De verdachte ontvangt een AOW-uitkering en een klein pensioen. Deze omstandigheden heeft het hof in strafmatigende zin meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof acht voor de bewezenverklaarde feiten oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder zijn leeftijd en gezondheidstoestand, ziet het hof aanleiding deze straf te matigen met 4 maanden. Aldus acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 2 december 2015 in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 9 juli 2021 vonnis gewezen. Aldus is niet binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn vonnis gewezen en is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 3,5 jaren overschreden. Voorts stelt het hof vast dat namens de verdachte op 23 juli 2021 hoger beroep is ingesteld, terwijl het hof heden op 28 maart 2025 – en derhalve tevens niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. Aldus is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 20 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijdingen van de redelijke termijn rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijdingen van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de gevangenisstraf zal matigen met 3 maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker en mr. N. van Abeelen, griffiers,
en op 28 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F. van Es en mr. S. van den Akker zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.