ECLI:NL:GHSHE:2025:896

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
20-001774-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor meermalen telen van hennepplanten in bedrijfspand

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 juli 2021. De verdachte was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar was wel veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door meermalen hennepplanten te telen in zijn bedrijfspand. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van ongeveer 420 hennepplanten in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 14 mei 2016. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, maar het hof heeft deze straf vernietigd en in plaats daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De verdachte heeft zich met zijn handelen schuldig gemaakt aan de productie van softdrugs, wat negatieve gevolgen heeft voor de volksgezondheid en de maatschappij. Het hof heeft de ernst van het bewezenverklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001774-21
Uitspraak : 28 maart 2025
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 juli 2021 in de strafzaak met parketnummer 03-702548-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
thans uit anderen hoofde verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard, BBI/ZBBI te Heerhugowaard.
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
De rechtbank heeft het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard. Ten aanzien van het onder feit 3 bewezenverklaarde heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert. De rechtbank heeft voorts het onder feit 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis beperkt hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij appelakte van 19 juli 2021 is namens de verdachte beperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 9 juli 2021. In de appelakte is uitdrukkelijk vermeld dat het hoger beroep enkel is ingesteld tegen de veroordeling van de verdachte voor feit 1.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 tenlastegelegde – waaronder de gehele periode en met uitzondering van het medeplegen – bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde – met uitzondering van de tenlastegelegde periode en het medeplegen – gerefereerd aan het oordeel van het hof. Zij heeft daarbij bepleit dat enkel de periode van 5 maart 2016 tot en met 14 mei 2016 bewezen kan worden verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de opgelegde straf te vervallen en zullen deze worden vervangen door hetgeen hierna zal worden overwogen.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, de hierna opgenomen aanvulling.
Het hof zal daarnaast de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de beslissingen van de rechtbank zijn gegrond vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Aanvulling van de bewijsvoering
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat enkel de periode van 5 maart 2016 tot en met 14 mei 2016 bewezen kan worden verklaard en dat er in de hennepkwekerij van de verdachte slechts één keer geteeld en geoogst zou zijn.
Daartoe heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat niet alle positieve netmetingen te herleiden kunnen zijn tot de [bedrijf] , alwaar de hennepkwekerij is aangetroffen. Immers is er op 29 juli 2015 door de politie een onderzoek verricht in de panden van [adres 1] t/m [adres 2] en is daarbij geen hennepplantage aangetroffen. De positieve netmetingen van 11 t/m 18 september 2014 en van 13 t/m 19 mei 2015 op de hoofdkabel [nummer] – die betrekking heeft op alle panden van [adres 3] t/m [adres 4] of [adres 5] (oneven) – moeten dus slaan op een ander pand dan het pand van de [bedrijf] . Als de hennepruimtes zoals deze zijn aangetroffen op 17 mei 2016 al hadden bestaan op 29 juli 2015, had de politie deze – ook zonder een kelderverdieping te betreden – tijdens het onderzoek kunnen vinden. De politie heeft in het proces-verbaal foutief opgenomen dat zij bij [adres 6] een onderzoek hebben verricht in plaats van bij de [bedrijf] , aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij heeft de politie op 29 juli 2015 een onderzoek ingesteld in het pand aan [adres 1] te Geleen naar aanleiding van een melding dat er zich mogelijk een hennepkwekerij in dat pand bevond (dossierpagina’s 31-32 van zaakdossier 14). Een meldster had tijdens een bezoek aan de autogarage opgemerkt dat er een hennepplantage in de kelder aanwezig was. Tijdens een naar aanleiding van deze melding op 29 juli 2015 verricht onderzoek, hebben de verbalisanten in alle ruimten in het pand aan [adres 1] te Geleen gekeken. In het bijzijn en met toestemming van de verdachte hebben zij die dag ook alle niet verhuurde appartementen bekeken en met toestemming van de bewoners zijn ook alle verhuurde appartementen bekeken. Er werd door de politie echter geen hennepkwekerij aangetroffen en ook troffen zij geen kelders aan.
Het hof leidt uit voornoemd proces-verbaal af dat de politie op 29 juli 2015 – ondanks dat de meldster een melding had gemaakt over een hennepkwekerij in de kelder van de autogarage – geen onderzoek heeft verricht bij de [bedrijf] gelegen aan [adres 1] . De politie heeft op die dag blijkens de bevindingen enkel het pand aan [adres 6] , alsmede alle daarbij behorende appartementen, onderzocht. Het onderzoek op 29 juli 2015 heeft dus plaatsgevonden op een ander adres dan waar de hennepkwekerij van de verdachte later is aangetroffen. Blijkens de bevindingen van de verbalisanten hebben zij tijdens het onderzoek op 29 juli 2015 geen kelder aangetroffen, maar wel bijbehorende appartementen. Die zijn er niet bij de garage. Het hof leidt daaruit af dat de verbalisanten zich niet – zoals door de raadsvrouw gesuggereerd – hebben vergist in de weergave van het adres, maar tijdens dit onderzoek niet bij de [bedrijf] zijn geweest.
Blijkens het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij [1] is op 17 mei 2016 de hier in geding zijnde doorzoeking ter inbeslagneming uitgevoerd op het adres [adres 1] , zijnde het adres van de autogarage die bij de verdachte in gebruik was. Vanuit de garage werden via een magazijn en een daarin gelegen afgesloten deur de kweekruimten waarin de hennepkwekerij zich bevond, bereikt. Dit was een voormalige woning die nu geheel ingericht was als hennepkwekerij met verschillende kweekruimten, waaronder een kweekruimte in de kelder.
Het hof trekt uit deze bevindingen de conclusie dat het onderzoek op 29 juli 2015 in het geheel niet heeft plaatsgevonden in de garage op nummer 109. Het standpunt van de verdediging, in de kern inhoudende dat de hennepkwekerij van de verdachte op 29 juli 2015 nog niet bestond, omdat deze anders wel zou zijn aangetroffen door de verbalisanten, wordt om die reden dan ook verworpen.
De overige verweren van de verdediging met betrekking tot de tenlastegelegde periode en het aantal oogsten van de hennepkwekerij, vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van de rechtbank.
Op te leggen straf
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarbij heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte een
first offenderis op het gebied van de Opiumwet, er sprake is van een schending van de redelijke termijn en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend is bij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen telen in zijn bedrijfspand van ongeveer 420 hennepplanten in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 14 mei 2016. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de productie van softdrugs. Deze productie houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft. De verdachte heeft zich van de negatieve gevolgen van zijn handelen onvoldoende rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 oktober 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk was veroordeeld voor een strafbaar feit. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht meermalen van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsvrouw onder meer naar voren gebracht dat de verdachte thans een langdurige gevangenisstraf uitzit, hij in een BBA verblijft en 40 uur per week vanuit de Penitentiaire Inrichting werkt.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende, in het bijzonder gezien de bewezenverklaarde periode en de capaciteit van de hennepkwekerij, acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 22 oktober 2016 voor het eerst in de onderhavige zaak is verhoord. De rechtbank heeft vervolgens op 9 juli 2021 vonnis gewezen. Aldus is niet binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn vonnis gewezen en is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 2 jaar en 8 maanden overschreden. Voorts stelt het hof vast dat namens de verdachte op 19 juli 2021 hoger beroep is ingesteld, terwijl het hof heden op 28 maart 2025 – en derhalve tevens niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. Aldus is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 20 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijdingen van de redelijke termijn rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijdingen van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de gevangenisstraf zal matigen met één maand.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker en mr. N. van Abeelen, griffiers,
en op 28 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F. van Es en mr. S. van den Akker zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Pag. 31 e.v. van het zaakdossier 14.