ECLI:NL:GHSHE:2025:90

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.348.165_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schorsingsverzoek in hoger beroep inzake gezag en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schorsingsverzoek van de moeder met betrekking tot de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder, die samen met de vader van de minderjarige [minderjarige] het gezag uitoefent, verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van de beschikking van 14 oktober 2024, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De vader heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De zaak betreft de minderjarige, geboren in 2013, die onder toezicht is gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader en moeder gezamenlijk gezag uitoefenen en een zorgregeling voor de minderjarige was vastgesteld. De moeder stelde dat het niet in het belang van de minderjarige was om het gezag gezamenlijk uit te oefenen en dat er hulpverlening nodig was voordat dit kon plaatsvinden. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de vader afgewogen en geconcludeerd dat de moeder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek tot schorsing. Het hof heeft het verzoek van de moeder afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

bvGERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 januari 2025
Zaaknummer: 200.348.165/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/368487 / FA RK 21-968
op het incidenteel verzoek in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in incident,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.H.A. de Koning,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in incident,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.T. Psara.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , vestiging [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 14 september 2021, 7 september 2023 en 14 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 5 november 2024 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 14 oktober 2024. De hoofdzaak is door de griffie van het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.348.165/01.
2.2.
De moeder heeft bij beroepschrift ook een incidenteel verzoek gedaan, inhoudende een schorsingsverzoek. Die zaak is geregistreerd door de griffie van het hof onder zaaknummer 200.348.165/02.
Deze beschikking ziet uitsluitend op het schorsingsverzoek.
2.3.
De vader heeft op 19 december 2024 een verweerschrift tegen het schorsingsverzoek ingediend.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- een brief van de GI van 14 november 2024;
- een brief van de advocaat van de moeder van 4 december 2024;
- een V-formulier met een brief met bijlage van de advocaat van de vader van 5 december 2024;
- een e-mail met bijlage van de advocaat van de moeder van 17 december 2024;
- een V-formulier met een brief met bijlage van de advocaat van de vader van 17 december 2024;
- een V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 19 december 2024;
- een V-formulier met een brief met bijlage van de advocaat van de vader van 23 december 2024.
2.5.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 december 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Koning;
- mr. Psara namens de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De vader is niet verschenen. De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, ook niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad en met elkaar samengewoond tot maart 2017. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder heeft van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uitgeoefend tot de hierna te noemen beschikking van 14 oktober 2024.
3.2.
[minderjarige] woont bij de moeder. De ouders zijn na de beëindiging van hun relatie geen vaste omgangsregeling voor [minderjarige] en de vader overeengekomen.
3.3.
[minderjarige] is bij beschikking van 30 juni 2023 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is laatstelijk, bij beschikking van 9 december 2024, verlengd met ingang van 30 december 2024 tot 30 december 2025.
3.4.
Bij beschikking van 14 oktober 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de vader vanaf de datum van die beschikking, gezamenlijk met de moeder, is belast met het gezag over [minderjarige] . Daarnaast heeft de rechtbank de navolgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] vastgesteld:
- op vrijdag 25 oktober 2024 gaat [minderjarige] van 14.30 uur, dan wel na school tot 17.30 uur naar de vader;
- op vrijdag 8 november 2024 gaat [minderjarige] van 14.30 uur, dan wel na school tot 19.30 uur naar de vader;
- vanaf vrijdag 22 november 2024 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur naar de vader;
- vanaf vrijdag 20 december 2024 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur en op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur (zonder overnachting) naar de vader;
- vanaf vrijdag 17 januari 2025 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken van zaterdag 10.00 tot zondag 19.00 uur naar de vader;
- vanaf vrijdag 28 maart 2025 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken vanaf vrijdag na school tot zondag 19.00 uur naar de vader.
De rechtbank heeft de beslissingen met betrekking tot het gezag en de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het meer of anders verzocht is afgewezen. Dit betreft het verzoek van de vader om ook een zorgregeling voor de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen vast te leggen.
3.5.
De GI heeft op 20 november 2024 bij de rechtbank een verzoek ingediend, kort gezegd, om, zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden, op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de zorgregeling te wijzigen.
3.5.1.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 20 november 2024 heeft de rechtbank de in de beschikking van 14 oktober 2024 bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd, als volgt:
De rechtbank schorst de door de rechtbank op 14 oktober 2024 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen [minderjarige] en de vader voor de duur van vier weken, waarbij de GI de regie heeft over de tussentijdse hervatting en de nadere invulling van de contactregeling.
De beslissing is voor het overige aangehouden en er is een mondelinge behandeling bepaald.
De mondelinge behandeling heeft op 3 december 2024 plaatsgevonden.
3.5.2.
Bij mondelinge uitspraak van 3 december 2024, op schrift gesteld op 17 december 2024, heeft de rechtbank de beschikking van 20 november 2024 herroepen en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil in incident

4.1.
De moeder verzoekt de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de beschikking van de rechtbank van 14 oktober 2024 te schorsen.
4.2.
De vader voert hiertegen verweer en verzoekt het hof dit verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Het is niet in het belang van [minderjarige] dat de moeder nu samen met de vader het gezag gaat uitvoeren. De ouders zijn op dit moment niet in staat om samen invulling te geven aan het gezag. Er moet eerst verschillende hulpverlening voor de ouders opgestart worden, zoals blijkt uit het overlegde werkplan met betrekking tot de ondertoezichtstelling, voordat het gezamenlijk gezag kan worden uitgevoerd.
Het is ook niet in het belang van [minderjarige] dat de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader nu in een rap tempo, op de wijze zoals in de beschikking van 14 oktober 2024 is bepaald, wordt opgebouwd. Dit is niet wenselijk gezien de problematiek van [minderjarige] en de weerstand die hij vertoont. Het probleem is met name dat [minderjarige] bij de vader moet gaan overnachten.
De opbouw van de zorgregeling die in de beschikking van 14 oktober 2024 is bepaald, is ook gevolgd in de afspraak die de GI met de ouders na de beschikking van 3 december 2024 heeft gemaakt, alleen zijn de data anders. De moeder heeft zich genoodzaakt gezien om met die afspraak in te stemmen zolang de beschikking van 14 oktober 2024 geldt en de werking daarvan niet is geschorst, maar zij blijft het niet eens met die opbouw.
Als haar schorsingsverzoek met betrekking tot de zorgregeling wordt toegewezen, dan heeft dat niet tot gevolg dat er voorlopig geen omgang tussen de vader en [minderjarige] zal zijn. De moeder vindt dat er contact tussen hen moet zijn. Zij stelt voor dat bij toewijzing van haar schorsingsverzoek, in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak, de GI de regie krijgt over de invulling van de zorgregeling.
5.2.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Het schorsingsverzoek ter zake van het gezag heeft de moeder in het beroepschrift niet onderbouwd. De vader ziet ook niet in waarom het gezamenlijk gezag van de ouders geschorst moet worden. De ouders zijn in staat om samen gezagsbeslissingen te nemen. De moeder heeft niet laten zien dat de vader daaraan niet zou meewerken. Er spelen op dit moment ook geen gezagskwesties. Bovendien is er een ondertoezichtstelling en kan de GI de ouders indien nodig begeleiden.
Wat betreft de zorgregeling is het juist in het belang van [minderjarige] dat de uitvoering spoedig wordt opgepakt. De bij beschikking van 14 oktober 2024 vastgestelde opbouw is vertraagd. Dit komt mede door de GI, die sinds 20 november 2024 tot 3 december 2024 niets meer heeft gedaan voor de opbouw van het contact tussen de vader en [minderjarige] . Na de beschikking van 3 december 2024 heeft de GI met de ouders een afspraak gemaakt over het vervolg van de opbouwregeling. Het eerste contactmoment tussen de vader en [minderjarige] is op 26 december 2024. Daarna zal het door de rechtbank vastgestelde schema worden doorlopen, met aangepaste data. In maart 2025 is voor het eerst een overnachtingsmoment van [minderjarige] bij de vader gepland. Het is van belang dat de contactmomenten structureel zullen plaatsvinden en dat de GI tussentijds gaat kijken hoe de angsten bij [minderjarige] weggenomen kunnen worden.
Onderhavige procedure is een herhaling van zetten, omdat bij beschikking van 3 december 2024 reeds is beslist op een verzoek tot schorsing van de zorgregeling. Bovendien geldt inmiddels een andere afspraak die de GI met de ouders over de zorgregeling heeft gemaakt.
5.3.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende geadviseerd.
De raad ziet geen reden voor schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Hij heeft dit eerder, in de schorsingsprocedure die bij de rechtbank op verzoek van de GI was gevoerd, ook kenbaar gemaakt. Het is van belang dat de rechtbank regie genomen heeft over de invulling van de opbouw van de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader en dat de regie daarover niet bij de GI ligt, gelet op de situatie dat de GI eerder onvoldoende heeft gedaan om de zorgregeling op te bouwen. Door het gezamenlijk gezag kan een gelijkwaardige positie van de ouders voor [minderjarige] ontstaan.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de vader de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de moeder. Het hof kan op grond van de wet – als uitzondering – toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt, door de werking van de beschikking te schorsen. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven uiteengezet (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd. De maatstaven komen er dan kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen en de minderjarige bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
5.4.2.
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende onderbouwd dat er gronden aanwezig zijn voor schorsing van de werking van de bestreden beschikking wat betreft het gezag. De enkele stelling in het beroepschrift, dat het niet in het belang van [minderjarige] is om per heden gezamenlijk gezag uit te voeren, is, zonder nadere onderbouwing, daartoe onvoldoende. Voor zover de moeder tijdens de mondelinge behandeling nog heeft aangevoerd dat eerst hulpverlening voor de ouders moet worden ingezet voordat zij het gezamenlijk gezag kunnen uitvoeren, hetgeen de vader heeft weersproken, leidt dat niet tot een ander oordeel, omdat dit niet betekent dat het nu onmogelijk is dat de ouders, al dan niet met begeleiding van de GI, samen gezagsbeslissingen kunnen nemen.
5.4.3.
Ten aanzien van het schorsingsverzoek wat betreft de zorgregeling overweegt het hof als volgt. In de beschikking van 14 oktober 2024 is een opbouw voor de zorgregeling gegeven, waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de betreffende data niet meer aan de orde zijn. Er is (na de beschikking van 3 december 2024) door de GI en de ouders een afspraak gemaakt over andere data, maar daarbij wordt wel de opbouw die in de beschikking van 14 oktober 2024 is bepaald gevolgd. Het schorsen van de werking van die beschikking wat betreft de zorgregeling, zoals de moeder heeft verzocht, zou tot gevolg hebben dat die opbouw niet meer (volledig) wordt uitgevoerd. De moeder heeft verklaard dat zij het in het belang van [minderjarige] vindt dat hij omgang met de vader heeft, maar zij is het niet eens met de vastgestelde opbouw. Zij noemt met name als probleem dat [minderjarige] bij de vader moet gaan overnachten en weerstand vertoont. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende onderbouwd dat gelet op het belang van [minderjarige] geen (volledige) uitvoering aan de opbouw kan worden gegeven, in afwachting van de beslissing in hoger beroep. Vast staat dat pas op korte termijn weer gestart wordt met de zorgregeling en dat sprake zal zijn van een geleidelijke opbouw. De rechtbank heeft in de vastgestelde opbouw meegewogen dat [minderjarige] signalen afgeeft dat hij het lastig vindt bij de vader en daarbij overwogen dat, indien nodig, hiervoor hulpverlening ingezet moet worden. Niet gebleken is dat [minderjarige] het overnachten bij de vader, waarvan ook pas eind maart 2025 voor het eerst sprake van zal zijn, na een opbouw, niet aan zou kunnen.
5.4.4.
Op grond van het voorgaande zal het hof het schorsingsverzoek van de moeder afwijzen.
5.5.
Gelet op de aard van deze procedure ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder af;
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, E.M.C. Dumoulin en E.P. de Beij en is op 16 januari 2025 door mr. E.P. de Beij uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.