ECLI:NL:GHSHE:2025:92

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.342.515_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging van de beschikking inzake kinderalimentatie en ingangsdatum

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Limburg inzake kinderalimentatie voor hun minderjarige kind. De man, die in Polen woont, heeft in hoger beroep de ingangsdatum van de kinderalimentatie betwist, die door de rechtbank was vastgesteld op 29 september 2022. De man stelt dat hij niet op de hoogte was van de wijziging van de alimentatieverplichting en dat de ingangsdatum zou moeten worden vastgesteld op de datum van de beschikking in eerste aanleg, 14 maart 2024. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende onderbouwd heeft dat hij niet in staat is om de alimentatie te betalen en dat hij zijn grieven tegen de door de rechtbank vastgestelde draagkracht niet heeft aangetoond. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met betrekking tot de ingangsdatum van de kinderalimentatie, en deze vastgesteld op 1 maart 2023. De overige onderdelen van de beschikking zijn bekrachtigd. De man blijft verplicht om kinderalimentatie te betalen, maar de ingangsdatum is aangepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.342.515/01
zaaknummer rechtbank : C/03/315110/ FA RK 23-756
beschikking van 16 januari 2025
inzake
[de man] ,
wonende op een onbekend adres in Polen,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: thans zonder procesvertegenwoordiging, voorheen: mr. S. Smeets,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: thans zonder procesvertegenwoordiging, voorheen: mr. N. van der Pluijm.
In het kort:
Deze zaak gaat over de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012
(hierna: [minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 14 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 11 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 maart 2024.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 28 november 2024 plaatsgevonden. De vrouw is op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.1.
De man is niet op de mondelinge behandeling verschenen. De man is opgeroepen op 17 oktober 2024, waarbij de oproep is verzonden naar zijn advocaat. Op 25 oktober 2024 heeft mr. S. Smeets zich aan deze zaak onttrokken. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de man op de hoogte was van de mondelinge behandeling bij het hof.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 maart 2024;
- V8-formulier van de zijde van de man van 1 juli 2024 met bijlage.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 13 april 2022 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage op 2 juni 2022.
3.3.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw. Zij hebben alle drie de Poolse nationaliteit.
3.4.
Bij voorlopige voorziening van 8 september 2021 heeft de rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 223,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna: kinderalimentatie) aan de vrouw moet betalen.
3.5.
Vanwege gebrek aan draagkracht van de man ten tijde van de ondertekening van het ouderschapsplan zijn partijen in het ouderschapsplan uit 2022 (dat deel uitmaakt van de beschikking van 13 april 2022) overeengekomen dat de man niet gehouden is om een bijdrage aan de vrouw te betalen. Daarbij is ook overeengekomen dat er op verzoek van een van partijen een nieuwe berekening gemaakt dient te worden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan dat onderdeel uitmaakt van de beschikking van 13 april 2022 gewijzigd en bepaald dat deze kinderalimentatie:
- gedurende de periode van 29 september 2022 tot 1 maart 2023 € 221,- per maand bedraagt;
- in de periode maart en april 2023 € 51,- per maand bedraagt;
- in de periode na 1 mei 2023 € 292,- per maand bedraagt.
4.2.
De grieven van de man zien op de draagkracht van de man en de ingangsdatum. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het navolgende te bepalen:
A. de bestreden beschikking te wijzigen voor wat betreft de ingangsdatum van de kinderalimentatie en te bepalen dat:
- primair: de man vanaf 14 maart 2024 een nader te bepalen bedrag aan kinderalimentatie aan de vrouw verschuldigd is;
- subsidiair: de man vanaf 2 maart 2023 een nader te bepalen bedrag aan kinderalimentatie aan de vrouw verschuldigd is;
- meer subsidiair: de man een nader te bepalen bedrag aan kinderalimentatie aan de vrouw verschuldigd is vanaf een datum die het hof juist acht.
B. de bestreden beschikking te wijzigen voor wat betreft de draagkracht van de man en de hoogte van de kinderalimentatie, en te bepalen dat de draagkracht van de man vanaf 29 september 2022 tot 1 maart 2023 wordt vastgesteld conform de na te leveren inkomensgegevens van de man;
C. de bestreden beschikking te wijzigen voor wat betreft de draagkracht van de man en de hoogte van de kinderalimentatie, en te bepalen dat de draagkracht van de man vanaf 1 mei 2023 tot 1 februari 2024 wordt vastgesteld op nihil;
D. de bestreden beschikking te wijzigen voor wat betreft de draagkracht van de man en de hoogte van de kinderalimentatie, en te bepalen dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] vanaf 1 februari 2024 wordt vastgesteld conform de na te leveren inkomensgegevens van de man.
4.3.
De vrouw heeft in hoger beroep geen verweerschrift ingediend.

5.De motivering van de beslissing

Internationale aspecten
5.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter wordt bepaald aan de hand van de regels neergelegd in de Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (Alimentatieverordening). Op grond van artikel 3 is de Nederlandse rechter bevoegd om te oordelen over de kinder- en partneralimentatie, nu de vrouw op het moment van indienen van het inleidend verzoek in Nederland woonde.
Het hof constateert dat de rechtbank Nederlands recht heeft toegepast en dat daartegen door de man en de vrouw geen grief is gericht. Dit maakt dat het hof ook uitgaat van het Nederlandse recht.
Wijziging van omstandigheden
5.2.
In hoger beroep is niet in geschil dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zodat dit vaststaat.
Ingangsdatum
5.3.
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie, zijnde 29 september 2022, is in geschil.
5.4.
De man voert in grief 1 hierover, samengevat, het volgende aan. De ingangsdatum van de wijziging zou moeten worden bepaald op de datum van de beschikking in eerste aanleg, zijnde 14 maart 2024. De advocaat van de vrouw heeft weliswaar op 29 september 2022 een brief aan de man gericht, doch is hier voor de man onvoldoende duidelijk uit gebleken dat de kinderalimentatie gewijzigd zou worden. De advocaat van de vrouw heeft enkel gevraagd of de man zijn financiën op orde heeft en of er een draagkrachtberekening overgelegd kan worden. Het had op de weg van de vrouw gelegen in het kader van haar verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie om inzage aan de man te geven. Ingevolge de jurisprudentie dient behoedzaam te worden omgegaan met de beslissingsvrijheid van de rechter voor het bepalen van de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie in het geval een wijziging van de omstandigheden ingrijpende gevolgen kan hebben. De man zou in dat geval een enorm bedrag ineens moeten nabetalen.
Subsidiair is de man van oordeel dat als ingangsdatum van de wijziging dient te worden gehanteerd de datum indiening verzoekschrift eerste aanleg, zijnde 2 maart 2023. Het had op de weg van de vrouw gelegen om direct na de brief van 29 september 2022 een verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen. Door pas na een periode van zes maanden het verzoekschrift in te dienen, kon de man er in die tussenliggende periode geen rekening mee houden dat de vrouw alsnog met terugwerkende kracht om wijziging zou verzoeken.
5.5.
De vrouw heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat de man nog niets heeft betaald. Hij ziet [minderjarige] af en toe, maar draagt geen kosten voor haar. De vrouw denkt dat de man kan betalen, hij heeft werk. Maar het is lastig om het geld te krijgen omdat hij in Polen woont.
5.6.
Het hof oordeelt als volgt. Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
De tegen de ingangsdatum gerichte grief van de man slaagt in zoverre dat het hof de ingangsdatum niet, zoals de rechtbank heeft gedaan, op 29 september 2022 zal bepalen. De man kon op dat moment nog onvoldoende rekening houden met een concrete bijdrage. Dat kon hij in ieder geval wel vanaf het moment dat het verzoekschrift werd ingediend (2 maart 2023). Het hof zal daarom aansluiten bij die datum, en zal om proceseconomische redenen uitgaan van 1 maart 2023.
Draagkracht man
5.7.
De overige grieven van de man zijn gericht tegen zijn draagkracht. De tweede grief van de man over zijn draagkracht in de periode tot 1 maart 2023 behoeft geen bespreking, gelet op het slagen van de eerste grief. Tegen de vastgestelde bijdrage over maart en april 2023 heeft de man geen grief gericht.
De derde grief van de man gaat over zijn draagkracht in de periode vanaf 1 mei 2023. Volgens de man is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van een verdiencapaciteit met een netto besteedbaar inkomen van € 2.216,- per maand en een draagkracht van € 729,- per maand, zonder rekening te houden met woonlasten. De rechtbank had moeten uitgaan van zijn werkelijke inkomen en zijn werkelijke woonlasten.
De man heeft echter nagelaten zijn inkomen en lasten in Polen inzichtelijk te maken. Hij heeft in zijn beroepschrift aangekondigd nadere stukken in het geding te brengen, waaronder salarisspecificaties en een draagkrachtberekening, maar hij heeft dat vervolgens niet gedaan. Hij heeft een huurovereenkomst overgelegd, maar niet duidelijk is wat de hoogte van de huur zou zijn, die hij contant zou betalen. De advocaat van de man heeft zich onttrokken en de man is niet op de mondelinge behandeling verschenen om zijn standpunt toe te lichten.
Gelet hierop heeft de man zijn grieven tegen zijn door de rechtbank vastgestelde draagkracht niet althans onvoldoende onderbouwd, zodat deze falen.
Het bovenstaande brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking wat betreft de bijdrage voor [minderjarige] met ingang 1 maart 2023 zal bekrachtigen.

6.De slotsom in het hoger beroep

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking voor zover deze over de kinderalimentatie gaat, vernietigen, voor zover het betreft de ingangsdatum van de wijziging en voor het overige bekrachtigen.
Dat betekent dat de afspraak dat de man
geenbijdrage hoeft te betalen aan de vrouw voor [minderjarige] in stand blijft tot 1 maart 2023, en dat vanaf 1 maart 2023 de bijdragen gelden zoals de rechtbank die heeft vastgesteld.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (locatie Roermond) van 14 maart 2024, voor zover het betreft de wijziging van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] gedurende de periode 29 september 2022 tot 1 maart 2023 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de vrouw tot wijziging van de bijdrage over de periode tot 1 maart 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.M.D.M. van der Linden en M.L.F.J. Schyns en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.