ECLI:NL:GHSHE:2025:923

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
20-001811-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis politierechter inzake overtreding Wegenverkeerswet en wederspannigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het overtreden van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 en voor wederspannigheid. De verdediging voerde verschillende verweren aan, waaronder de rechtmatigheid van het bloedonderzoek en het recht op een tegenonderzoek. Het hof verwierp deze verweren en bevestigde het vonnis van de politierechter, met aanvulling en verbetering van de gronden. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.250,-- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende was geïnformeerd over de kosten van een tegenonderzoek en dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. De verweren van de verdediging werden in al zijn onderdelen verworpen, en het hof bevestigde de strafmaat zoals opgelegd door de politierechter.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001811-24
Uitspraak : 31 maart 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 juli 2024, in de strafzaak met parketnummer
03-094173-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
1. overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,54 milligram);
2. wederspannigheid,
veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-- (subsidiair 20 dagen hechtenis) en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en - in zoverre opnieuw rechtdoende - de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde zal veroordelen tot een geldboete van € 1.250,-- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van de volledige tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
In hoger beroep zijn van de zijde van de verdachte diverse verweren gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van het bloedonderzoek en daarnaast over de bewezenverklaring van wederspannigheid. Een deel van deze verweren is reeds in eerste aanleg gevoerd en door de politierechter op goede gronden verworpen. In aanvulling daarop overweegt het hof, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, nog als volgt.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep allereerst aangevoerd dat geen bloedonderzoek had mogen worden uitgevoerd en dat volstaan had moeten worden met een ademanalyse. Om die reden is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs, aldus de raadsman.
Zoals de politierechter heeft overwogen, is de politie in deze zaak een stap verder gegaan omdat ook sprake was van een verdenking van het gebruik van verdovende middelen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d.
8 januari 2024, zoals opgenomen op pagina 6 en volgende van het politiedossier, blijkt dat van de verdachte is gevorderd mee te werken aan een speekseltest en dat die test een indicatie gaf voor het gebruik van verdovende middelen. Gelet daarop bestond er een vermoeden van het gebruik van een andere stof in combinatie met alcohol en hebben de verbalisanten de verdachte – overeenkomstig het bepaalde in artikel 163, vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994 – op goede gronden gevraagd om toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek. Die toestemming heeft de verdachte verleend. Niet valt in te zien dat sprake is van een onderzoek dat niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals de raadsman heeft bepleit. Het verweer wordt verworpen.
Door de raadsman is ten tweede bepleit dat geen sprake is geweest van een effectief recht op een tegenonderzoek, omdat de verdachte niet juist is geïnformeerd over de hoogte van de kosten van een dergelijk tegenonderzoek. Door Eurofins is volgens de raadsman aan hem bericht dat de kosten € 456,-- bedragen. Deze kosten waren volgens de raadsman dermate hoog voor de verdachte dat hij heeft afgezien van het tegenonderzoek. Bovendien bleek dit bedrag later niet te kloppen. Er is daarom geen sprake van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, aldus de raadsman.
De politierechter heeft overwogen dat het enkele feit dat het ziekenhuis – het hof begrijpt: Eurofins – een verkeerd bedrag heeft gecommuniceerd niet maakt dat de overheid onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof merkt vóór alles op dat geenszins vaststaat dat vanuit Eurofins aan de (raadsman van de) verdachte een verkeerd bedrag is gecommuniceerd. Niet blijkt dat het genoemde bedrag niet het tarief is dat het Belgische Eurofins hanteert voor dit soort onderzoeken. Het door de raadsman op pagina 6 van de pleitnota aangehaalde tarief van € 0,85 per kilometer heeft betrekking op de transportkosten
binnen Nederland, terwijl Eurofins zich in België bevindt.
Daarnaast wordt in de door de raadsman op pagina 3 van zijn pleitnota ingekopieerde e-mail van het [naam] Ziekenhuis als mogelijkheid voor het verrichten van een tegenonderzoek niet alleen Eurofins te België maar ook het dr. Stein Labor te Duitsland genoemd. De verdachte, of de raadsman namens hem, had ook bij dit laboratorium kunnen informeren naar de kosten van een tegenonderzoek, maar dat is niet gebeurd, zo heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd te kennen gegeven. Bovendien, zelfs als zou moeten worden vastgesteld dat de kosten voor een tegenonderzoek aanzienlijk zijn, kan nog niet worden geconcludeerd dat daardoor geen sprake is van een effectief recht op een tegenonderzoek. Een verdachte die na het gebruik van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig deelneemt aan het verkeer dient er rekening mee te houden dat in het geval van een controle door de politie kosten verbonden zullen zijn aan een door hem gewenst tegenonderzoek naar aanleiding van een kennelijk onwelgevallige uitslag van een bloedonderzoek. Het is, zoals de politierechter heeft overwogen, de eigen keuze van de verdachte geweest om daarvan af te zien.
Verder overweegt het hof dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt, noch is gebleken, dat uitgaande van een bedrag van € 456,-- , dit voor de verdachte daadwerkelijk een onoverkomelijke financiële drempel zou hebben opgeworpen opdracht te geven een tegenonderzoek uit te voeren. Het hof betrekt hierbij dat uit de door de raadsman overgelegde stukken blijkt dat aan de verdachte in het kader van de aan hem te verlenen rechtsbijstand een eigen bijdrage van € 714,-- is opgelegd (pleitnota p. 5/14). Voorts heeft de verdachte op vragen van het hof in het kader van het beoordelen van zijn draagkracht, aangegeven dat de gevorderde geldboete van € 1.250,-- hem niet in financiële problemen zou brengen. Het hof ziet gelet op het voorgaande geen reden aan te nemen dat het door Eurofins gecommuniceerde bedrag in de weg heeft gestaan aan de wens van de verdachte een tegenonderzoek uit te doen voeren. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van strijd met het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM of een schending van de strikte waarborgen waarmee het bloedonderzoek is omringd. Het verweer wordt verworpen.
Ten derde heeft de raadsman bepleit dat door de wijze van verbaliseren de rechtmatigheid van het onderzoek niet kan worden gecontroleerd. De raadsman mist op een bepaalde pagina van het politiedossier SIN-stickers. De verdediging stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat op basis van het dossier niet duidelijk is geworden dat de bloedmonsters op een rechtmatige wijze zijn verzonden en verpakt.
De politierechter heeft dit verweer op goede gronden verworpen. Weliswaar zijn op pagina 6 van het politiedossier geen stickers met SIN-nummers geplakt, maar deze SIN-nummers zijn wel vermeld in de tekst van het desbetreffende proces-verbaal van bevindingen en daarnaast zijn de stickers geplakt op de Opdracht ten behoeve van toxicologisch bloedonderzoek d.d. 10 januari 2024 op pagina 27 van het politiedossier. Zoals de politierechter heeft overwogen, is het traject van de SIN-nummers, de zogeheten ‘chain of evidence’, goed te volgen in de processen­verbaal die zich in het dossier bevinden. Dezelfde SIN-nummers zijn vervolgens terug te vinden in het rapport betreffende het bloedonderzoek, zodat de keten sluitend is. Er is geenszins sprake van een vormverzuim waardoor bewijsuitsluiting aan de orde is. De politierechter heeft het bloedonderzoek en het proces-verbaal terecht gebezigd tot het bewijs.
Daarnaast gaat het naar het oordeel van het hof veel te ver om van de politie te verwachten en wordt van haar niet gevergd dat in het proces-verbaal met zoveel woorden wordt vermeld dat de bloedmonsters zijn vervoerd in “een hard plastic doos voorzien van dubbelzijdig foam interieur, een lekvrije 95 kPa-zak, gecertificeerd voor vervoer van buisjes en een absorberende buizenhouder bestemd voor tenminste twee buisjes en met drie fraudebestendige sluitzegels”. De vermelding door de verbalisant [verbalisant 3] op pagina 8 van het politiedossier dat hij de buisjes bloed in de voorgeschreven verpakking, gewaarmerkt, direct heeft verpakt en verzegeld overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en de Regeling alcohol drugs en geneesmiddelen in het verkeer, volstaat. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ten vierde heeft de raadsman betwist dat sprake is van een verzegelde ontvangst door het laboratorium en dat daarom geen sprake is van een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof overweegt dat op pagina 8 van het politiedossier is gerelateerd dat verbalisant [verbalisant 3] de voorgeschreven verpakking heeft verzegeld en dat de verzegelde verpakking overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer is verzonden naar het [naam] Ziekenhuis te [plaats] . In de Opdracht ten behoeve van toxicologisch bloedonderzoek d.d. 10 januari 2024 op pagina 27 van het politiedossier is onderaan door het laboratorium van het [naam] Ziekenhuis aangevinkt dat het bloed verzegeld is ontvangen. Naar het oordeel van het hof is er geen reden om te veronderstellen dat de voorschriften ten aanzien van de verzegeling niet zouden zijn nageleefd en dat sprake zou zijn van een schending van de strikte waarborgen waarmee het bloedonderzoek is omringd. De aangevoerde omstandigheid dat onbekend is wie de hokjes op het formulier heeft aangevinkt en dat zoals door de raadsman is gesteld de kleur van de gebruikte pen inkt volgens hem niet verschilt, maakt dit niet anders. Het verweer wordt verworpen.
Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van het bloedonderzoek gesteld dat er bij de verdachte onvoldoende bloed is afgenomen en dat ook daarom geen sprake is van een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens de raadsman blijkt uit het dossier niet dat er tenminste 3 milliliter bloed is afgenomen en is daarmee niet voldaan aan een strikte waarborg.
Het hof overweegt dat verbalisant [verbalisant 3] in het proces-verbaal dat is vermeld op pagina 7 van het politiedossier heeft gerelateerd dat op zondag 7 januari 2024 om 21:46 uur de verpleegkundige in zijn aanwezigheid bij de verdachte bloed heeft afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Daarnaast blijkt uit de reeds genoemde Opdracht ten behoeve van toxicologisch bloedonderzoek d.d. 10 januari 2024 op pagina 27 van het politiedossier dat er zowel bloed voor de analyse als voor het tegenonderzoek is afgenomen, afzonderlijk verpakt en voorzien van verschillende SIN-nummers. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat gelet hierop afdoende uit de stukken van het dossier blijkt dat er bij de verdachte voldoende bloed is afgenomen en dat is voldaan aan de door de raadsman aangehaalde strikte waarborgen waarmee het bloedonderzoek is omringd. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het verweer over het onder 2 tenlastegelegde heeft de politierechter in het vonnis overwogen dat wederspannigheid ook inhoudt het in de andere richting gaan dan door de politie wordt aangegeven, zoals blijkt uit de processen-verbaal in het dossier. De politierechter heeft het verweer op goede gronden verworpen.
Daar komt bij dat uit het door de politierechter als bewijsmiddel gebruikte proces-verbaal van aanhouding verdachte (politiedossier p. 13) niet alleen blijkt dat de verdachte zich aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken door in een andere richting dan aangegeven te bewegen, maar ook door met zijn rechterarm naar een van de verbalisanten uit te halen. Op basis van de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis van de politierechter acht ook het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 7 januari 2024 schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid. Niet valt in te zien dat er geen sprake is van door de verdachte aangewend geweld. Anders dan de raadsman oordeelt het hof met de politierechter dat sprake is van een rechtmatige taakuitoefening door de verbalisanten. Het feit dat de verdachte halverwege zijn aanhouding terug wilde naar zijn auto om nog een raampje dicht te doen, doet aan de rechtmatigheid van de taakuitoefening niets af. Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Aanvulling en verbetering van de strafmotivering
In het vonnis van de politierechter is op pagina 8 vermeld dat uit de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 juni 2024 blijkt dat hij reeds eerder voor een geweldsmisdrijf is veroordeeld. Echter gaat het hierbij om een veroordeling die op de datum van het begaan van het onder 2 bewezenverklaarde - te weten 7 januari 2024 - nog niet onherroepelijk was. Om die reden is geen sprake van recidive in de zin van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht. Daarom worden door het hof de woorden
“waaruit blijkt dat hij reeds eerder voor een geweldsmisdrijf is veroordeeld”geschrapt. Het hof ziet hierin echter, gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de aard en omvang van de door de politierechter opgelegde straffen, geen reden om te komen tot een lagere of andere straftoemeting.
Van de zijde van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal worden opgelegd, omdat hij in verband met zijn werk zijn rijbewijs niet kan missen en zijn baan dan kwijt zal raken. Zoals de politierechter heeft overwogen, houden de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, die dienen als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, in dat bij rijden onder invloed van een alcoholgehalte van 1.54 milliliter alcohol per milliliter bloed zal worden opgelegd: een geldboete van € 750,-- en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
De verdachte heeft zich echter niet alleen schuldig gemaakt aan rijden onder invloed van alcohol, maar ook aan wederspannigheid. De politierechter is de verdachte al tegemoetgekomen door aan hem niet overeenkomstig de LOVS-oriëntatiepunten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden op te leggen, maar in de plaats daarvan een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof in hetgeen van de zijde van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd - gelet op de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde, het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid en gezien het belang van een eenduidig en consistent straftoemetingsbeleid - geen aanleiding om aan hem een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Het hof komt dan ook tot een bevestiging van de door de politierechter opgelegde straf.
Tot slot: Het verweer van de raadsman dat door de verbalisanten niet op de juiste wijze gebruik is gemaakt van een stroomstootwapen en dat hierdoor sprake is van een schending van artikel 12d van de Ambtsinstructie brengt het hof niet tot een ander oordeel. Op pagina 13 van het politiedossier is vermeld dat verbalisant [verbalisant 1] de verdachte meerdere malen heeft gewaarschuwd dat hij het stroomstootwapen zou gebruiken als de verdachte niet luisterde en dat hij het stroomstootwapen zelfs heeft laten knetteren en daarbij aan de verdachte heeft gevraagd "Wil je dit?". Daarmee is de verdachte door de politie op niet mis te verstane wijze gewaarschuwd dat het stroomstootwapen zou worden gebruikt als hij niet zou meewerken. Het hof is geenszins gebleken van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat zou moeten leiden tot strafvermindering.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. G.C. Bos en mr. dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 31 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.C. Bos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.