ECLI:NL:GHSHE:2025:945

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
200.342.927_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag en vaststelling omgangsregeling in een complexe gezinszaak met internationale aspecten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 3 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de man en de moeder met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling van hun kinderen. De man, verzoeker in principaal hoger beroep, heeft verzocht om gezamenlijk gezag over de kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 3], en om een zorgregeling vast te stellen. De moeder, die in Duitsland gedetineerd is, heeft verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak is complex door de betrokkenheid van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gezinsvoogd en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en dat gezamenlijk gezag niet in hun belang is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de man niet in staat is om een rol van betekenis te spelen in de zorg en opvoeding van de kinderen, en het hof heeft deze conclusie overgenomen. De verzoeken van de man zijn afgewezen, en de moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar incidenteel hoger beroep. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 april 2025
Zaaknummer: 200.342.927/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/310096 / FA RK 22-3757
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Keybeck,
tegen
[de moeder],
verblijvend in detentie in Duitsland,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] (voorheen: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 27 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 26 juni 2024, heeft de man verzocht voormelde beschikking deels te vernietigen en te wijzigen met dien verstande dat:
- de man samen met de moeder wordt belast met het gezag over [minderjarige 2] en/of [minderjarige 3] , althans de raad te verzoeken om daarover een nieuw advies uit te brengen, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht;
- een zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vast te stellen op de door de man in zijn verzoekschrift in eerste aanleg voorgestelde opbouwende wijze, althans de raad te verzoeken om daarover een nieuw advies uit te brengen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2024, heeft de moeder verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht haar ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in incidenteel hoger beroep, op dat punt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om omgang tussen hem en [minderjarige 1] wegens het ontbreken van family life.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2024, heeft de man verzocht het incidentele hoger beroep van de vrouw af te wijzen als zijnde ongegrond en/of niet bewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Keybeck;
-mr. Van Doorn namens de vrouw;
-de GI, vertegenwoordigd door [voogd] (hierna: voogd), bijgestaan door mr. T. Visser;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De moeder is niet verschenen, nu zij gedetineerd is in Duitsland en er geen (video)verbinding
met de PI tot stand gebracht kon worden. Haar advocaat heeft namens haar het woord
gevoerd.
2.3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak met zaaknummer 200.342.948 over de benoeming van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot (tijdelijk) voogd over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gelijktijdig (maar niet gevoegd) behandeld. Het hof zal vandaag separaat in die zaak uitspraak doen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 5 maart 2024;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 14 januari 2025, ingekomen op 15 januari 2025;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man van 12 februari 2025, ingekomen op 13 februari 2025.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling al is beslist maakt productie 10 als overgelegd bij de voornoemde brief van 12 februari 2025 van de man geen deel uit van het dossier.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
De moeder en de heer [ex-man] zijn de ouders van [minderjarige 1] . De moeder en [ex-man] hadden gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] . Bij beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 20 april 2020 is het gezamenlijk gezag beëindigd en is de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] belast.
3.2.
Tijdens de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de man zijn geboren:
  • [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3] (voorheen: [minderjarige 3] ).
[minderjarige 2] is op 7 mei 2018 met toestemming van de moeder door de man erkend. Bij de bestreden beschikking is – onder meer – aan de man vervangende toestemming verleend voor de erkenning van [minderjarige 3] . De man heeft inmiddels gebruik gemaakt van de verleende vervangende toestemming en heeft [minderjarige 3] op 31 juli 2024 erkend. Zij heeft sindsdien ook de achternaam ‘ [achternaam] ’.
3.2.1.
De moeder is van rechtswege met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] belast, maar dit gezag is van rechtswege geschorst. Bij beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 21 augustus 2023 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , samen met hun halfzus [minderjarige 1] , op verzoek van de raad voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Deze rechtbank heeft met ingang van 19 augustus 2023 ten behoeve van alle drie de kinderen een spoedmachtiging uithuisplaatsing afgegeven ten behoeve van plaatsing in een pleeggezin, dan wel in een accommodatie voor een zorgaanbieder. Bij beschikking van 1 december 2023 van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) is de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 19 november 2023 belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Bij beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 27 maart 2024 is de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 27 maart 2024 benoemd tot (tijdelijk) voogd over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
De kinderen verbleven aanvankelijk in een netwerkpleeggezin, maar zijn overgeplaatst naar een gezinshuis, waar zij nu nog verblijven.
3.2.2.
De moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Marokkaanse nationaliteit.
3.2.3.
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en een zorgregeling tussen hem en [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , alsmede de andere dochter van de moeder, [minderjarige 1] , vast te stellen, afgewezen.
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Gezag
3.4.
De rechtbank heeft geoordeeld dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] klem of verloren zullen raken tussen partijen.
3.4.1.
De man is het hier niet mee eens en voert in zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep - kort samengevat - het volgende aan.
Sinds de wetswijziging per 1 januari 2023 is voor niet gehuwde en niet-geregistreerde partners het gevolg van erkenning dat er automatisch ook gezamenlijk gezag is. Gezamenlijk gezag van ouders is ook in de rechtspraak de norm. Het toewijzen van gezamenlijk gezag is daarnaast een van de instrumenten die de rechter kan benutten om het recht op family life ex artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tussen kinderen en de andere ouder te verwezenlijken. Hoewel gezamenlijk gezag het risico kan hebben dat kinderen klem komen te zitten tussen de ouders, leidt eenhoofdig gezag ertoe dat kinderen geheel uit het leven van de andere ouder worden geweerd. De rechter zal moeten inschatten welke van de “twee kwaden” de belangen van de kinderen vermoedelijk het minst zal schaden. De moeder heeft haar verplichting tot het bevorderen van het ontwikkelen van een band tussen de kinderen en hun vader veronachtzaamd en heeft daarmee tegen de belangen van de kinderen gehandeld.
Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de moeder nog gezegd dat de man de beste vader is die een kind zich kan wensen. Hoewel de ouders een knipperlichtrelatie hebben gehad, heeft de man na de geboorte van [minderjarige 2] voor haar gezorgd, stond hij ’s nachts op om haar een flesje te geven en verschoonde hij haar luier. Het is zijn wens en zijn intentie om een vader te zijn voor zijn kinderen.
Hoewel het een tijd niet goed is gegaan met de man als gevolg drugs- en alcoholgebruik heeft de man zijn leven inmiddels al weer enige tijd op de rit, zoals ook blijkt uit verslagen van de reclassering en van [instantie] . Er is geen sprake meer van drugs- en alcoholgebruik en delictgedrag. Waar in het raadsrapport van 26 oktober 2023 nog werd geschreven dat er bij de man geen sprake was van een bestendige situatie is dat inmiddels wel het geval. De man is van mening dat er wordt geschermd met zijn verleden en dat er niet wordt gekeken naar zijn huidige situatie.
3.4.2.
De moeder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende verweer.
De relatie van partijen heeft in totaal nog geen zes maanden geduurd, verdeeld over meerdere, korte periodes in het tijdsbestek medio 2017 tot mei 2019. Gedurende de relatie was meermaals sprake van heftig huiselijk geweld van de man jegens de moeder, in aanwezigheid van de kinderen. Bovendien is de man in deze periode gedetineerd geweest. In de afgelopen zes jaren heeft de man [minderjarige 2] slechts enkele dagen tot weken gezien, verdeeld over meerdere korte periodes en altijd in aanwezigheid van de moeder. [minderjarige 3] heeft de man vanaf haar geboorte nog nooit gezien.
Er is een poging gedaan om een BOR-regeling op te starten, maar de man wilde hier geen medewerking aan verlenen. De man heeft nooit enige interesse getoond in het leven van de kinderen of bij de moeder geïnformeerd hoe het met hen gaat. Het is niet in het belang van de kinderen dat de man met het ouderlijk gezag over de kinderen wordt belast, aangezien hij geen idee heeft wat zich in het leven van de kinderen afspeelt. De raad heeft na uitgebreid onderzoek geadviseerd de man niet te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag, omdat de man en de kinderen elkaar nauwelijks kennen, de kinderen geen emotionele binding met de man hebben en de raad de man momenteel niet in staat acht een rol van betekenis te spelen in de zorg en opvoeding van de kinderen vanwege met name zijn persoonlijke problematiek en het risico op terugval in delictgedrag. Ook is er geen enkele communicatie tussen de ouders mogelijk.
Uit de opstelling van de man blijkt dat hij het belang van de kinderen niet vooropstelt. De man kan zich niet verplaatsen in de kinderen en kan niet accepteren dat zij, door wat zij allemaal hebben meegemaakt, rust en tijd nodig hebben. De man wil zijn wensen doordrukken.
Dat de man zijn leven wat meer op orde heeft is positief en is te prijzen, maar dat betekent niet dat het in het belang van de kinderen is dat hij samen met de moeder met het gezag wordt belast.
3.4.3.
De voogd geeft aan dat de kinderen verblijven in een perspectief biedend gezinshuis waar zij het, gezien wat zij hebben meegemaakt, best goed doen. Ze hebben tijd nodig gehad om te landen en zijn vooral heel bang dat ze weer weg moeten. Ze hebben dagelijks bevestiging nodig dat ze mogen blijven en zijn heel onzeker. Er is geprobeerd te werken aan het creëren van een beeld van de man bij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , omdat zij hem niet kennen. Gebleken is dat de kinderen nog niet klaar zijn voor de introductie van een belangrijk persoon in hun leven.
De samenwerking tussen de voogd en de man verloopt steeds moeizamer. De man stelt zich grenzeloos op tegen de voogd en haar collega’s, is enorm opvliegend en uit dreigementen.
3.4.4
De raad heeft als volgt geadviseerd.
Uit recente informatie van de voogd blijkt dat de kinderen een ontwikkelingsachterstand hebben en dat zij hun traumatische ervaringen nog moeten verwerken. Met name bij [minderjarige 3] wordt bij momenten fors afwijkend gedrag gezien, waarin zij zich moeilijk laat sturen. De kinderen hebben rust en regelmaat nodig en zijn daarnaast aangewezen op intensieve behandeling en begeleiding om de ontwikkelingsbedreiging op te heffen. Deze behoefte aan passende hulpverlening maakt dat de wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen in staat moet zijn om een goede samenwerking te onderhouden met de bij de kinderen betrokken hulpverlening.
Hoewel de man aangeeft dat het beter met hem gaat op het vlak van zijn persoonlijke problematiek, wat tijdens het vorige raadsonderzoek ook werd gezien door de bij de man betrokken hulpverlening, was deze positieve ontwikkeling destijds nog pril en kwetsbaar. De huidige samenwerking met de voogd verloopt moeizaam en de man stelt zich hier bij momenten grensoverschrijdend in op. Uit het dossier van de raad komt naar voren dat de samenwerking met de man in de voorbije jaren eveneens moeizaam verlopen is. Er werd een wisselende houding bij de man gezien, waarbij hij niet of nauwelijks beschikbaar was en dan weer meewerkend was en regelmatig van visie wijzigde.
De man is vanwege detentie lange tijd geen aanwezige verzorger en opvoeder geweest. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kennen de man niet (meer) en hebben geen emotionele binding met hem. De relatie en verstandhouding tussen de ouders kenmerkte zich in de voorbije jaren door huiselijk geweld en onderling wantrouwen. Ook nu nog zijn ouders met elkaar in strijd en is er geen samenwerking mogelijk.
Toekenning van het gezag aan een ouder impliceert ook de plicht tot verzorging en opvoeding. De raad acht de man hier, gezien het ontbreken van enige emotionele binding met de kinderen en gezien de persoonlijke problematiek van de man, momenteel niet toe in staat. Er is nog onvoldoende duidelijkheid en zicht op wat de man de kinderen te bieden heeft als verzorger en opvoeder en of hij al dan niet in staat is om vanuit het belang van de kinderen te denken en te handelen.
Daarnaast mag van een gezaghebbend ouder worden verwacht dat hij of zij in staat is om ervoor te zorgen dat de kinderen onbelast contact met beide ouders kunnen behouden. De raad maakt zich zorgen over de vraag of de man hier voldoende zorg voor kan dragen, gezien de aanhoudende strijd tussen de ouders.
3.4.5.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.5.
Nu het een zaak betreft met internationale aspecten, dient het hof allereerst te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het verzoek van de vrouw. Op de bevoegdheid ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid is de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) van toepassing. Op grond van artikel 7 Brussel II-ter zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is dan Nederlands recht van toepassing.
3.5.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.5.2.
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
3.5.3.
Vast staat dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de man elkaar niet kennen. De man heeft maar kort een rol gespeeld in het leven van [minderjarige 2] toen zij nog heel jong was en heeft geen rol in gespeeld in het leven van [minderjarige 3] . Zij hebben geen herinneringen aan de man en kennen hem dus niet. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben veel meegemaakt, waardoor bij hen sprake is van een forse ontwikkelingsbedreiging. Hoewel het in het gezinshuis nu naar omstandigheden goed met hen gaat, is sprake van een broos evenwicht. Het is gebleken dat het introduceren van (het beeld van) hun vader op dit moment te veel voor hen is. Er moet in het tempo van de kinderen worden gewerkt aan hulpverlening en aan een eventueel contactherstel tussen hen en de man. Uit de door de man overgelegde e-mailcorrespondentie tussen hem en de voogd blijkt dat de man moeite heeft om zich neer te leggen bij de situatie dat er op dit moment bij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog niet eens ruimte is voor het vormen van een beeld van hem, laat staan voor contact. Uit deze e-mailcorrespondentie met de voogd volgt dat de man blijft hangen in het feit dat gemaakte afspraken over het overhandigen van kaartjes en foto’s van de man aan de kinderen niet worden nagekomen. Hij kan de boodschap dat deze afspraak niet wordt nagekomen omdat de kinderen daar op dit moment nog niet klaar voor zijn, niet accepteren. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof dat de man zich niet kan verplaatsen in de kinderen en niet in staat is hun belangen voor die van hemzelf te stellen.
Tijdens de mondelinge behandeling is het beeld naar voren gekomen dat de man ervaart dat hem door de moeder en de voogd een enorm onrecht is aangedaan en dat hij door hen uit het leven van de kinderen wordt gebannen. Wellicht dat er bij de man daardoor geen ruimte bestaat om zich te kunnen verplaatsen in wat de kinderen nodig hebben. Doordat de man het gevoel heeft dat gemaakte afspraken door de voogd niet worden nagekomen, verloopt de samenwerking steeds moeizamer. De man gaat in zijn bejegening van de voogd en andere medewerkers van de GI telkens weer fors de grenzen van betamelijkheid over. Ook als de gesprekken in aanwezigheid van de advocaat van de man en/of zijn begeleider vanuit de reclassering of [instantie] plaatsvinden, is de man niet in staat zijn opvliegendheid in bedwang te houden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gezegd de voogd niet te vertrouwen en niet met de voogd te willen samenwerken. Ook een (toekomstige) samenwerking met de moeder zal, gelet op de voorgeschiedenis tussen partijen, het gebrek aan vertrouwen over en weer, de persoonlijke problematiek van partijen en hun beperkte cognitieve vermogen, niet mogelijk of in ieder geval zeer problematisch zijn. Het hof acht het niet aannemelijk dat de verstandhouding van partijen en de onderlinge communicatie op korte termijn zal verbeteren. Daarmee bestaat een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op dat moment klem of verloren zullen raken tussen partijen.
Het hof zal het verzoek van de man om hem samen met de moeder met het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te belasten, gelet op het voorgaande, afwijzen.
Omgangsregeling
Omgangsregeling [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1]
3.6.
De rechtbank heeft geoordeeld dat een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] thans in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen.
3.6.1.
De man is het hier niet mee eens en voert het volgende aan.
Het uitgangspunt is dat ieder kind het recht heeft om zijn ouders te leren kennen en het recht heeft op contact met beide ouders. Voor een gezonde identiteitsontwikkeling van een kind is het belangrijk dat een kind zich kan spiegelen aan beide ouders en dat het weet van wie het afstamt. Wanneer een van de ouders bij het kind wordt weggehouden, ervaart een kind dit als dat een deel van hem/haar er niet mag zijn. De kans is groot dat een kind in zo’n situatie in de puberteit problematiek gaat ontwikkelen. Meisjes die een goede relatie met hun vader hebben, staan steviger in hun schoenen, hebben meer zelfvertrouwen, een actieve levenshouding enzovoort.
De man begrijpt maar al te goed dat een omgangsregeling zorgvuldig en opbouwend moet worden vastgesteld, maar hij heeft er geen vertrouwen in dat dit met de voogd kan worden bereikt. De voogd informeert de man nagenoeg niet over de kinderen en komt afspraken niet na.
Om te bevorderen dat de man en de kinderen elkaar kunnen leren kennen is het derhalve noodzakelijk dat het er een omgangsregeling wordt vastgesteld, zodat hiermee in ieder geval een aanvang kan worden gemaakt.
3.6.2.
De moeder voert het volgende verweer.
Niet alleen is er in het leven van de kinderen op dit moment veel aan de hand – de moeder is gedetineerd en de kinderen verblijven in een gezinshuis – maar ook het verleden van huiselijk geweld van de man jegens de moeder in aanwezigheid van de kinderen speelt hierin een grote rol.
Wat de man verder in zijn toelichting op deze grief naar voren brengt is nietszeggend en zelfs tekenend voor het gebrek aan inlevingsvermogen van de man in de situatie waarin de kinderen zich nu bevinden en wat dit emotioneel met hen doet.
Er is op dit moment geen plaats voor een omgangsregeling tussen de man en de kinderen, in welke vorm dan ook.
3.6.3.
De voogd heeft tijdens de mondeling behandeling het volgende aangevoerd.
Er is geprobeerd om met de kinderen te werken aan het creëren van een beeld van de man. [minderjarige 1] verstijfde helemaal toen het over de man ging en liet heel duidelijk blijken dat zij dit niet aankon. Het bracht haar volledig uit balans.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] , die helemaal geen beeld hebben van de man, zijn door alles wat zij hebben meegemaakt op dit moment niet klaar voor de introductie van een nieuw persoon in hun leven. De eerste stappen naar herstel/begin van contact kunnen op dit moment dus nog niet gemaakt worden.
3.6.4.
De raad adviseert het volgende.
Bij de kinderen ontbreken op dit moment de mogelijkheden om de man bij hen te introduceren. Het opvliegende en grensoverschrijdende gedrag dat de man laat zien als de dingen niet gaan zoals hij wil, maakt dat de voogd zich nog meer zorgen maakt over het introduceren van de man bij de kinderen. Dit is te risicovol zolang de man zich op deze manier gedraagt.
3.6.5.
Het hof oordeelt als volgt.
Nu de man niet met het gezag over de kinderen is belast dan wel zal worden is artikel
1:377a BW van toepassing op het verzoek.
Op grond van artikel 1:377a lid 1 BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met
degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste
ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge artikel
1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene
die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, al dan niet voor bepaalde tijd, een
regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor
bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien
sprake is van de in artikel 1:377a lid 3 BW opgesomde ontzeggingsgronden.
3.6.6.
Het hof is van oordeel dat er gelet op de enorme voorgeschiedenis van deze kinderen en de beschadigingen die zij als gevolg hiervan hebben opgelopen, zorgvuldig gekeken moet worden naar wat de kinderen aankunnen. Het gaat op dit moment naar omstandigheden goed in het gezinshuis, maar de situatie is nog heel broos. De kinderen hebben dagelijks bevestiging nodig dat zij mogen blijven. Er is bij hen nog altijd sprake van een forse ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben gelet op dit alles op dit moment geen ruimte voor de introductie van een belangrijk persoon in hun leven. [minderjarige 1] reageerde heel heftig toen het over de man ging en liet duidelijk blijken dat zij (her)introductie van de man in haar leven niet aankan.
Het hof is gelet hierop van oordeel dat een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] thans in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof zal het verzoek van de man dus afwijzen.
Family life [minderjarige 1]
3.6.7.
De moeder heeft in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte family life heeft aangenomen tussen de man en [minderjarige 1] .
3.6.8.
Nu de afwijzing van het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige 1] berust op het oordeel dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] , komt aan het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van familieleven tussen de man en [minderjarige 1] geen gezag van gewijsde toe. Dit betekent dat de moeder geen belang heeft bij haar incidenteel hoger beroep (zie het arrest van de Hoge Raad van 8 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1596) en zij daarom niet ontvankelijk is in haar incidenteel hoger beroep.
Conclusie
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.8.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar incidenteel hoger beroep;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 27 maart 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.M.E. Schulmer, A.M. Bossink en E.P. de Beij en is op 3 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.