ECLI:NL:GHSHE:2025:946

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
200.342.948_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voogdij en gezag over minderjarigen in het kader van de belangen van de kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als tijdelijke voogd over zijn kinderen is benoemd. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt de beschikking te vernietigen en samen met de moeder belast te worden met het gezag over de kinderen. De moeder, die in Duitsland gedetineerd is, en de Raad voor de Kinderbescherming verzetten zich tegen dit verzoek. De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], hebben een moeilijke achtergrond en zijn onder toezicht gesteld vanwege de onveilige situatie bij de moeder. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 13 februari 2025 gehouden, waarbij de vader, de moeder (via haar advocaat), de GI en de raad aanwezig waren. De vader heeft in het verleden een beperkte rol gespeeld in het leven van de kinderen en heeft geen emotionele binding met hen. Het hof oordeelt dat het belang van de kinderen zich ertegen verzet dat de vader met het gezag wordt belast, gezien de ontwikkelingsbedreiging en de problematiek van beide ouders. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het verzoek van de vader wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 april 2025
Zaaknummer : 200.342.948/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/03/323847 / FA RK 23-4118 en C/03/323849 / FA RK 23-4119
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Keybeck,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (voorheen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder]
hierna te noemen: de moeder,
verblijvend in detentie in Duitsland,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn;
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juni 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking deels te vernietigen en te wijzigen met dien verstande dat het verzoek van de raad een (tijdelijke) voogd te benoemen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 september 2024, heeft de raad verzocht het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2024, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Keybeck.;
- mr. Van Doorn namens de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [de voogd] (belast met de praktische uitvoering van de voogdij, verder de voogd), bijgestaan door mr. T. Visser;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De moeder is niet verschenen, nu zij gedetineerd is in Duitsland en er geen (video)verbinding
met de PI tot stand gebracht kon worden. Haar advocaat, mr. Van Doorn, heeft namens haar
het woord gevoerd.
2.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak met zaaknummer 200.342.972 over het verzoek om gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het vaststellen van een omgangsregeling tussen vader en [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelijktijdig (maar niet gevoegd) behandeld. Het hof zal vandaag separaat in die zaak uitspraak doen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 maart 2024;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 14 januari 2025, ingekomen op 15 januari 2025;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 12 februari 2025, ingekomen op 13 februari 2025.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Marokkaanse nationaliteit.
3.2.
De kinderen van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] , en [minderjarige 2] (voorheen: [minderjarige 2] ). [minderjarige 1] is op 7 mei 2018 met toestemming van de moeder door de vader erkend. [minderjarige 2] was eerder niet door de vader erkend. Bij beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 27 maart 2024, met zaaknummer C/03/310096 / FA RK 22-3757 is – onder meer – aan de vader vervangende toestemming verleend voor de erkenning van [minderjarige 2] . De vader heeft inmiddels [minderjarige 2] op 31 juli 2024 erkend. Zij heeft sindsdien ook de achternaam ‘ [achternaam vader] ’.
3.2.1.
De moeder is van rechtswege met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belast, maar dit gezag is van rechtswege geschorst. Bij beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 21 augustus 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen met hun halfzus [minderjarige 3] op verzoek van de raad voorlopig onder toezicht gesteld van de voogd. Deze rechtbank heeft met ingang van 19 augustus 2023 ten behoeve van alle drie de kinderen een spoedmachtiging uithuisplaatsing afgegeven ten behoeve van plaatsing in een pleeggezin, dan wel in een accommodatie voor een zorgaanbieder. Bij beschikking van 1 december 2023 van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) is de voogd met ingang van 19 november 2023 belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De kinderen verbleven aanvankelijk in een netwerkpleeggezin, maar zijn overgeplaatst naar een gezinshuis, waar zij nu nog verblijven.
3.2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 27 maart 2024, met zaaknummer C/03/310096 / FA RK 22-3757, zijn de verzoeken van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en een zorgregeling tussen hem en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , alsmede de andere dochter van de moeder, [minderjarige 3] , vast te stellen, afgewezen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank met ingang van 27 maart 2024 de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering benoemd tot (tijdelijk) voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat hij zich in staat acht om een rol van betekenis te spelen in de zorg en opvoeding van de kinderen, dan wel hierin ondersteunend te zijn. Hij is klaar en beschikbaar om zijn vaderrol te vervullen. Dat hij lange tijd niet beschikbaar is geweest voor de kinderen heeft er mede mee te maken dat de moeder hem niet in het leven van de kinderen heeft toegelaten en dat hij juist voor rust heeft gekozen door de juridische weg te bewandelen.
Sinds de wetswijziging per 1 januari 2023 is voor niet gehuwden en niet-geregistreerde partners het gevolg van erkenning dat er automatisch ook gezamenlijk gezag is. Gezamenlijk gezag van ouders is ook in de rechtspraak de norm. Het toewijzen van gezamenlijk gezag is daarnaast een van de instrumenten die de rechter kan benutten om het recht op family life ex artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tussen kinderen en de andere ouder te verwezenlijken. Hoewel gezamenlijk gezag het risico kan hebben dat kinderen klem komen te zitten tussen de ouders, leidt eenhoofdig gezag ertoe dat kinderen geheel uit het leven van de andere ouder worden geweerd. De rechter zal moeten inschatten welke van de twee kwaden de belangen van de kinderen vermoedelijk het minst zal schaden. De moeder heeft haar verplichting tot het bevorderen van het ontwikkelen van een band tussen de kinderen en hun vader veronachtzaamd en heeft daarmee tegen de belangen van de kinderen gehandeld.
Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de moeder nog gezegd dat de vader de beste vader is die een kind zich kan wensen. Hoewel de ouders een knipperlichtrelatie hebben gehad, heeft de vader na de geboorte van [minderjarige 1] voor haar gezorgd, stond hij ’s nachts op om haar een flesje te geven en verschoonde hij haar luiers. Het is zijn wens en zijn intentie om een vader te zijn voor zijn kinderen.
Hoewel het een tijd niet goed is gegaan met de vader als gevolg van drugs- en alcoholgebruik heeft de vader zijn leven inmiddels al weer enige tijd op de rit, zoals ook blijkt uit verslagen van de reclassering en van [instantie] . Er is geen sprake meer van drugs- en alcoholgebruik en van delictgedrag. Waar in het raadsrapport van 26 oktober 2023 nog werd geschreven dat er bij de vader geen sprake was van een bestendige situatie, is dat inmiddels wel het geval. De vader is van mening dat er wordt geschermd met zijn verleden en dat er niet wordt gekeken naar zijn huidige situatie.
3.5.2.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, aan dat de gronden voor het toekennen van de (tijdelijke) voogdij aan de voogd onverminderd aanwezig zijn.
De verwachting is dat moeder, gezien de haar opgelegde detentieduur, voor langere tijd niet in staat zal zijn om haar gezag uit te oefenen en voor de kinderen geen beschikbare verzorger en opvoeder zal zijn.
Nu de vader in beroep is gegaan tegen de beschikking waarbij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering is belast met de voogdij, doet zich de vraag voor welke de meest wenselijke gezagsvoorziening is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dienen daarbij de eerste overweging te vormen. De raad stelt voorop dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig wordt bedreigd, omdat zij vanuit de opvoedingssituatie bij de moeder kampen met trauma's als gevolg van ervaren onveiligheid. De kinderen waren met regelmaat voor langere tijd op zichzelf aangewezen, omdat de moeder, ondanks haar betrokkenheid en goede intenties, onvoldoende in staat was om hun veiligheid te waarborgen en als verzorger en opvoeder beperkt sociaal-emotioneel en fysiek beschikbaar voor hen was. Sinds de hechtenis van de moeder in augustus 2023 werden de kinderen geconfronteerd met snel opeenvolgende wisselingen in hun woonsituatie: van de moeder naar het pleeggezin en van het pleeggezin naar een gezinshuis.
Uit recente informatie van de voogd blijkt dat de kinderen een ontwikkelingsachterstand hebben en dat zij hun traumatische ervaringen nog moeten verwerken. Met name bij [minderjarige 2] wordt bij momenten fors afwijkend gedrag gezien, waarin zij zich moeilijk laat sturen. De kinderen hebben rust en regelmaat nodig en zijn daarnaast aangewezen op intensieve behandeling en begeleiding om de ontwikkelingsbedreiging op te heffen. Ter afwending van deze ontwikkelingsbedreiging, voor het waarborgen van rust en structuur in de opvoedingssituatie en het waarborgen van de voor de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijke begeleiding, is hulpverlening nodig. Deze behoefte aan passende hulpverlening maakt dat de wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen in staat moet zijn om een goede samenwerking te onderhouden met de bij de kinderen betrokken hulpverlening.
De vader is bekend met persoonlijke problematiek op diverse levensgebieden. Hoewel de vader aangeeft dat het beter met hem gaat op het vlak van zijn persoonlijke problematiek, wat tijdens het vorige raadsonderzoek ook werd gezien door de bij de vader betrokken hulpverlening, was deze positieve ontwikkeling destijds nog pril en kwetsbaar. De huidige samenwerking met de voogd verloopt moeizaam en de vader stelt zich hier bij momenten
grensoverschrijdend in op. Uit het dossier van de raad komt naar voren dat de samenwerking met de vader in de voorbije jaren eveneens moeizaam verlopen is. Er werd een wisselende houding bij de vader gezien, waarbij hij niet of nauwelijks beschikbaar was en dan weer meewerkend was en regelmatig van visie wijzigde.
De vader is vanwege detentie lange tijd geen aanwezige verzorger en opvoeder geweest. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kennen de vader niet (meer) en hebben geen emotionele binding met hem. De relatie en verstandhouding tussen de ouders kenmerkte zich in de voorbije jaren door huiselijk geweld en onderling wantrouwen. Ook nu nog zijn de ouders met elkaar in strijd en is er geen samenwerking mogelijk.
Toekenning van het gezag aan een ouder impliceert ook de plicht tot verzorging en opvoeding. De raad acht de vader hier, gezien het ontbreken van enige emotionele binding met de kinderen en gezien vaders persoonlijke problematiek, momenteel niet toe in staat. Er is nog onvoldoende duidelijkheid en zicht op wat de vader de kinderen te bieden heeft als verzorger en opvoeder en of hij al dan niet in staat is om vanuit het belang van de kinderen te denken en te handelen.
Daarnaast mag van een gezaghebbend ouder worden verwacht dat hij of zij in staat is om ervoor te zorgen dat de kinderen onbelast contact met beide ouders kunnen behouden. De raad maakt zich zorgen over de vraag of de vader hier voldoende zorg voor kan dragen, gezien de aanhoudende strijd tussen ouders. De raad acht de inzet van een neutrale professionele instantie om de belangen van de kinderen te behartigen nog steeds aangewezen. Gezien de problematiek van beide ouders vallen zij onder de doelgroep van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, waardoor dit naar de mening van de RvdK de meest aangewezen voogd is.
3.5.3.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.
De relatie van partijen heeft in totaal nog geen zes maanden geduurd, verdeeld over meerdere, korte periodes in het tijdsbestek medio 2017 tot mei 2019. Gedurende de relatie was meermaals sprake van heftig huiselijk geweld van de vader jegens de moeder, in aanwezigheid van de kinderen. Bovendien is de vader in deze periode gedetineerd geweest. In de afgelopen zes jaren heeft de vader [minderjarige 1] slechts enkele dagen tot weken gezien, verdeeld over meerdere korte periodes en altijd in aanwezigheid van de moeder. [minderjarige 2] heeft de vader vanaf haar geboorte nog nooit gezien.
Er is een poging gedaan om een BOR-regeling op te starten, maar de vader wilde hier niet zijn medewerking aan verlenen. De vader heeft nooit enige interesse getoond in het leven van de kinderen of bij de vrouw geïnformeerd hoe het met hen gaat. Het is niet in het belang van de kinderen dat de vader met het ouderlijk gezag over de kinderen wordt belast, aangezien hij geen idee heeft wat zich in het leven van de kinderen afspeelt. De raad heeft na uitgebreid onderzoek geadviseerd de vader niet te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag, omdat de vader en de kinderen elkaar nauwelijks kennen, de kinderen geen emotionele binding met de vader hebben en de raad de vader momenteel niet in staat acht een rol van betekenis te spelen in de zorg en opvoeding van de kinderen vanwege met name zijn persoonlijke problematiek en het risico op terugval in delictgedrag. Ook is er geen enkele communicatie tussen de ouders mogelijk. Omdat het verzoek van de vader hem te belasten met het gezag over de kinderen is afgewezen bij beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 27 maart 2024, met zaaknummer C/03/310096 / FA RK 22-3757, en deze beschikking in hoger beroep in de optiek van de vrouw bekrachtigd moet worden, dient het hoger beroep van de vader inzake de voorlopige voogdij afgewezen te worden.
3.5.4.
De voogd geeft aan dat de kinderen verblijven in een perspectief biedend gezinshuis waar zij het, gezien wat zij hebben meegemaakt, best goed doen. Ze hebben tijd nodig gehad om te landen en zijn vooral heel bang dat ze weer weg moeten. Ze hebben dagelijks bevestiging nodig dat ze mogen blijven en zijn heel onzeker. Er is geprobeerd te werken aan het creëren van een beeld van de vader bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat zij hem niet kennen. Gebleken is dat de kinderen nog niet klaar zijn voor de introductie van een belangrijk persoon in hun leven.
De samenwerking tussen de voogd en de vader verloopt steeds moeizamer. De vader stelt zich grenzeloos op naar de voogd en haar collega’s, is enorm opvliegend en hij uit dreigementen.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.6.1.
Nu het een zaak betreft met internationale aspecten, dient het hof allereerst te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het verzoek van de vrouw. Op de bevoegdheid ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid is de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) van toepassing. Op grond van artikel 7 Brussel II-ter zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is dan Nederlands recht van toepassing.
3.6.2.
In artikel 1:253r lid 1 BW is bepaald dat artikel 1:253q van overeenkomstige toepassing is indien:
a. de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen; of
b. het bestaan of de verblijfplaats van de ouders of van één van hen die het gezag uitoefenen, onbekend is.
In artikel 1:253q lid 3 BW is bepaald dat, wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een der in artikel 1:246 BW genoemde gronden daartoe onbevoegd is, de rechtbank de andere ouder met het gezag belast, tenzij de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Alsdan benoemt zij een voogd.
3.6.3.
Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen zich ertegen verzet dat de vader met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt belast. Het hof heeft in zijn beschikking van 3 april 2025 in de zaak met zaaknummer 200.342.927/01, het verzoek van de vader om de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) met zaaknummer C/03/310096 / FA RK 22-3757, waarin zijn verzoek hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is afgewezen, te vernietigen en hem, opnieuw rechtdoende, alsnog samen met de moeder te belasten met het gezag over hen, afgewezen. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen.
3.6.4.
Vast staat dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader elkaar niet kennen. De vader heeft maar kort een rol gespeeld in het leven van [minderjarige 1] toen zij nog heel jong was en heeft geen rol in gespeeld in het leven van [minderjarige 2] . Zij hebben geen herinneringen aan de vader en kennen hem dus niet. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben veel meegemaakt, waardoor bij hen sprake is van een forse ontwikkelingsbedreiging. Hoewel het in het gezinshuis nu naar omstandigheden goed met hen gaat, is sprake van een broos evenwicht. Het is gebleken dat het introduceren van (het beeld van) hun vader op dit moment teveel voor hen is. Er moet in het tempo van de kinderen worden gewerkt aan hulpverlening en aan een eventueel contactherstel tussen hen en de vader. Uit de door de vader overgelegde e-mailcorrespon-dentie tussen hem en de voogd blijkt dat de vader moeite heeft om zich neer te leggen bij de situatie dat er op dit moment bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog niet eens ruimte is voor het vormen van een beeld van hem, laat staan voor contact. Uit deze e-mailcorrespondentie met de voogd volgt dat de vader blijft hangen in het feit dat gemaakte afspraken over het overhandigen van kaartjes en foto’s van de vader aan de kinderen niet worden nagekomen. Hij kan de boodschap dat deze afspraak niet wordt nagekomen omdat de kinderen daar op dit moment nog niet klaar voor zijn, niet accepteren. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof dat de vader zich niet kan verplaatsen in de kinderen en niet in staat is hun belangen voor die van hemzelf te stellen.
Tijdens de mondelinge behandeling is het beeld naar voren gekomen dat de vader ervaart dat hem door de moeder en de voogd een enorm onrecht is aangedaan en dat hij door hen uit het leven van de kinderen wordt gebannen. Wellicht dat er bij de vader daardoor geen ruimte bestaat om zich te kunnen verplaatsen in wat de kinderen nodig hebben. Doordat de vader het gevoel heeft dat gemaakte afspraken door de voogd niet worden nagekomen verloopt de samenwerking steeds moeizamer. De vader gaat in zijn bejegening van de voogd en andere medewerkers van de voogd telkens weer fors de grenzen van betamelijkheid over. Ook als de gesprekken in aanwezigheid van de advocaat van de vader en/of zijn begeleider vanuit de reclassering of [instantie] plaatsvinden, is de vader niet in staat zijn opvliegendheid in bedwang te houden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader gezegd de voogd niet te vertrouwen en niet met de voogd te willen samenwerken. Ook een (toekomstige) samenwerking met de moeder zal, gelet op de voorgeschiedenis tussen partijen, het gebrek aan vertrouwen over en weer, de persoonlijke problematiek van partijen en hun beperkte cognitieve vermogen, niet mogelijk of in ieder geval zeer problematisch zijn. Het hof acht het niet aannemelijk dat de verstandhouding van partijen en de onderlinge communicatie op korte termijn zal verbeteren.
Op deze gronden is het hof van oordeel het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich ertegen verzet dat de vader met het gezag over hen wordt belast, zodat de rechtbank terecht op grond van artikel 1:253q lid 3 BW William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot (tijdelijk) voogd heeft benoemd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.7.
Het voorgaande betekent dat het hof het verzoek van de vader in hoger beroep zal afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 27 maart 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.M.E. Schulmer, A.M. Bossink en E.P. de Beij en is op 3 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.