ECLI:NL:GHSHE:2025:997

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
20-000733-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo
  • mr. O.A.J.M. Lavrijssen
  • mr. G.J. Schiffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf in zaak van eenvoudige belediging aan ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 12 maart 2024 is vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, maar wel is veroordeeld voor een derde feit, namelijk eenvoudige belediging van een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De politierechter heeft de verdachte deswege strafbaar verklaard en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 27 dagen opgelegd, die ten uitvoer is gelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij de advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van drie weken. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging en dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.

Het hof heeft het hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep voor zover dit zich richt tegen de vrijspraak van de feiten 1 en 2. Dit is in overeenstemming met artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat er geen hoger beroep openstaat tegen vrijspraken. Het hof heeft ook overwogen dat de raadsman van de verdachte heeft aangegeven dat het hoger beroep zich enkel richt tegen de vordering tot tenuitvoerlegging en niet tegen het bewezen verklaarde feit zelf. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van een ongeoorloofde beperking van het hoger beroep, waardoor het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaart in het hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000733-24
Uitspraak : 27 januari 2025
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 maart 2024 onder parketnummer 01-033171-24 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 01-284827-22, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
blijkens de Informatiestaat SKDB-persoon d.d. 25 november 2024: zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde, heeft de politierechter het onder feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant van 04 april 2023, gewezen onder parketnummer 01-284827-22, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 27 dagen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, dit zal kwalificeren als
‘eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’, en hem daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 01-284827-22 zal toewijzen.
Namens de verdachte is bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging alsmede de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 01-284827-22 zal afwijzen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Nu namens de verdachte onbeperkt hoger beroep is ingesteld, richt het hoger beroep zich mede tegen deze vrijspraken.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat tegen de vrijspraak van het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde is gericht.
Voorts overweegt het hof het volgende. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte het onterecht vindt dat de politierechter, nu de verdachte weliswaar is veroordeeld ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde maar hem daarvoor vervolgens geen straf of maatregel is opgelegd, wel de tenuitvoerlegging heeft gelast van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 01-284827-22, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 27 dagen. Volgens de verdachte hebben de verbalisanten hem ten tijde van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde (waarvan verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken) uitgelokt en was het onder feit 3 tenlastegelegde een reactie hierop.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt het volgende:
1.
“het hooger beroep kan slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld”.
2. “
“Zijn echter in eersten aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan het hooger beroep tot het vonnis voor zoover dit eene of meer der gevoegde zaken betreft, worden beperkt”.
In de appelakte van de onderhavige zaak d.d. 13 maart 2024 is opgenomen dat er hoger beroep is ingesteld tegen het, door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch, op 12 maart 2024 gewezen eindvonnis. Hieruit volgt dat het appel is ingesteld tegen het vonnis als geheel. Doch, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, begrijpt het hof van de raadsman van de verdachte dat het hoger beroep zich enkel richt tegen de door de politierechter toegewezen vordering tot tenuitvoerlegging en de door de verdachte in de onderhavige zaak (volgens de raadsman “onterecht”) ondergane voorlopige hechtenis en niet tegen het door de politierechter bewezenverklaarde feit zelf en het daarop van toepassing verklaarde artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is van oordeel dat er hierdoor sprake is van een ongeoorloofde beperking van het hoger beroep. Het hof zal, gelet op het vorenstaande en met inachtneming van het bepaalde in artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering, de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door:
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 27 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.