ECLI:NL:HR:1955:11

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 1955
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
56831
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Fick
  • Feber
  • van Berckel
  • Westerouen van Meeteren
  • Haga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verplichting tot aansluiting bij de Provinciale Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een veehouder uit Zutphen tegen een vonnis van de Rechtbank te Arnhem, waarin hij werd veroordeeld tot een geldboete wegens het niet aangesloten zijn bij de Provinciale Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland. De veehouder werd beschuldigd van het houden van runderen zonder lid te zijn van de gezondheidsdienst, wat in strijd is met de Wet Bestrijding Tuberculose onder het Rundvee. De Rechtbank had vastgesteld dat de veehouder in juli 1953 runderen hield in het werkgebied van de gezondheidsdienst, maar niet voldeed aan de vereisten voor aansluiting.

De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie van de veehouder beoordeeld. De eerste klacht betrof de schending van verschillende artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de Wet Bestrijding Tuberculose, waarbij de veehouder aanvoerde dat de Rechtbank ten onrechte de verklaringen van getuigen als bewijs had gebruikt. De tweede klacht betrof de veroordeling op basis van het niet indienen van een opgave tot aansluiting, wat volgens de veehouder niet voldoende was om hem strafbaar te stellen. De derde klacht ging over de rechtspersoonlijkheid van de gezondheidsdienst, waarbij de veehouder stelde dat deze geen rechtspersoonlijkheid bezat en hij dus niet strafbaar kon zijn.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet gegrond waren. De Hoge Raad bevestigde dat de veehouder verplicht was om aangesloten te zijn bij de gezondheidsdienst, en dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de veehouder niet aan deze verplichting voldeed. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van de veehouder, waarmee de uitspraak van de Rechtbank in stand bleef.

Uitspraak

22 Maart 1955.
V.
No. 56831.
DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN,
Op het beroep van
[requirant], geboren te [geboorteplaats] , [geboortedatum] 1909, veehouder, wonende te
[woonplaats], requirant van cassatie tegen een vonnis van de Rechtbank te
Zutphen, meervoudige Economische Kamer, van 18 Mei 1954, waarbij hij ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 4 van de Wet Bestrijding Tuberculose onder het Rundvee" met aanhaling van de artikelen 1, 2, 4 en 17 dier Wet, 1, 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten, 23 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, werd veroordeeld tot een geldboete van vijftig gulden, subsidiair tien dagen hechtenis;
Gehoord het verslag van den Raadsheer
Feber;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens den Procureur- Generaal aan den requirant uitgereikt, ter kennisgeving van den dag voor de behandeling dezer zaak bepaald;
Gelet op de middelen van cassatie, namens den requirant voorgesteld bij schriftuur op den voet van artikel 56 van de Wet op de economische delicten en toegelicht bij pleidooi en luidende:
"I. Schending en/of verkeerde toepassing van de artikelen 1349, 1355, 1374, 1375, 1690 t/m 1701 van het Burgerlijk Wetboek, 12 en 13 der Wet vereniging en vergadering, 1, 2, 4 en 17 der Wet bestrijding tuberculose rundvee, 350, 358 en 359 van het Wetboek van Strafvordering, doordat de Rechtbank ten onrechte voor de bewezenverklaring van het aan [requirant] telastegelegde feit, dat hij "niet aangesloten bij de gezondheidsdienst" zou zijn geweest, uitsluitend redengevend acht de verklaringen van getuige Dr. van den Burg en van verdachte, dat [requirant] nimmer een opgave als bedoeld in artikel 14 derde lid der statuten van de gezondheidsdienst van Gelderland heeft ingevuld, ondertekend en ingediend, daar deze bepaling noch naar de letter noch naar de bedoeling op [requirant] toepasselijk was, zodat de Rechtbank op grond van de uitdrukkelijke erkenning van [requirant] , dat hij bij de gezondheidsdienst was aangesloten, - in verband met het geldende recht inzake de totstandkoming van overeenkomsten en het daardoor ontstaan van verbintenissen, alsmede op grond van de goede trouw en billijkheid, waarmede de statuten van verenigingen en stichtingen behoren te worden aangevuld-, had moeten beslissen, dat [requirant] bij de gezondheidsdienst was aangesloten en het telastegelegde feit dus niet had mogen bewezen verklaren;
II. Schending en/of verkeerde toepassing van dezelfde artikelen en artikel 1 der Wet algemene bepalingen, doordat de veroordeling van [requirant] feitelijk neerkomt op een veroordeling wegens het niet verrichten der handelingen van het invullen, ondertekenen en indienen van een opgave, als bedoeld in artikel 14 derde lid der statuten van de gezondheidsdienst van Gelderland, op grond van welk niet verrichten de Rechtbank immers heeft beslist, dat [requirant] niet bij de gezondheidsdienst zou zijn aangesloten als is vereist in artikel 4 der Wet bestrijding tuberculose rundvee, zodat het vonnis feitelijk of practisch steunt op de niet-telastegelegde en niet-bewezenverklaarde overtreding Van een bepaling, die niet in de Nederlandse Staatscourant is openbaar gemaakt, noch op andere wijze behoorlijk ter kennis van [requirant] is gebracht, welke bepaling [requirant] dus, krachtens de goede trouw waarmede de statuten van de gezondheidsdienst behoren te worden uitgevoerd, niet bond, zodat [requirant] niet strafbaar is, althans het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is;
III. Schending en/of verkeerde toepassing van dezelfde artikelen, doordat de Rechtbank ten onrechte heeft beslist,- dat de Stichting "Provinciale gezondheidsdienst voor dieren in Gelderland" rechtspersoonlijkheid bezat en dus was een "gezondheidsdienst" als bedoeld in de artikelen 1 en 2 der Wet bestrijding tuberculose rundvee, daar uit de inhoud der statuten Van die stichting blijkt, dat deze gezondheidsdienst in wezen is een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, zodat [requirant] niet strafbaar is, althans het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is;"
Gehoord den Advocaat-Generaal s'Jacob namens den Procureur-Generaal in zijn conclusie, strekkende tot verwerping van het ingestelde beroep;
Overwegende dat bij het bestreden vonnis ten laste van requirant is bewezen verklaard:
"dat hij in of omstreeks Juli 1953 te Gorssel in ieder geval in het werkgebied van de gezondheidsdienst in Gelderland als bedoeld in artikel 1 van de wet bestrijding tuberculose onder het rundvee, 20, althans een aantal runderen heeft gehouden, terwijl hij geen lid was van of aangesloten was bij de gezondheidsdienst of een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of stichting van veehouders als bedoeld in artikel 4 dier Wet;
Overwegende dat artikel 14 lid 3 van de Statuten van de Provinciale Gezondheidsdienst voor dieren in Gelderland, waarvan de korte inhoud ter zitting van de Rechtbank is medegedeeld, behelst:
"Natuurlijke- rechtspersonen, zomede vennootschappen onder firma, die krachtens wettelijk voorschrift bij de Gezondheidsdienst moeten zijn aangesloten of, indien de aansluiting een vrijwillig karakter draagt, als aangeslotene wensen toe te treden, dienen daartoe bij het dagelijks bestuur van de Gezondheidsdienst een door hen ondertekende en naar waarheid ingevulde schriftelijke opgave tot aansluiting in;"
Overwegende dat deze klacht niet gegrond is, daar onder het "krachtens wettelijk voorschrift bij den Gezondheidsdienst moeten zijn aangesloten: redelijkerwijs is te begrijpen het geval, zoals zich dit bij requirant voordoet, dat iemand, aangezien hij runderen houdt, tot die aansluiting verplicht is, uit hoofde van de bepaling van artikel; 4 van de Wet Bestrijding Tuberculose onder het Rundvee, welke het houden van runderen slechts toestaat aan hen die - voor zover van belang voor het onderhavige geval - bij zodanigen Gezondheidsdienst zijn aangesloten;
dat daarbij uit het bepaalde in het hiervoren aangehaalde lid 3 van artikel 14 dier Statuten blijkt dat men slechts bij dien Gezondheidsdienst kan worden aangesloten door het indienen van de daar genoemde schriftelijke opgave tot aansluiting, zodat, in tegenstelling met hetgeen de toelichting op het middel voorts stelt, de erkenning van requirant om als aangeslotene te willen worden behandeld en de verplichtingen daarvan te willen dragen, voor die opgave niet in de plaats kan treden;
Ten aanzien van het tweede middel:
Overwegende dat de aan requirant verweten gedraging niet bestond uit een overtreding van artikel 14 der voornoemde Statuten, doch uit het houden van runderen zonder lid te zijn van, of aangesloten te zijn bij, een der in artikel 4 der genoemde Wet vermelde lichamen en uit geen enkel wettelijk voorschrift volgt, dat voor de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of van requirant de eis zou mogen worden gesteld, dat de wijze waarop zulk een lidmaatschap of aangesloten zijn wordt verkregen had moeten blijken uit de Nederlandse Staatscourant of buiten requirants toedoen te zijner kennis had moeten zijn gebracht;
Ten aanzien van het derde middel:
Overwegende dat, daargelaten dat in het vonnis van de Rechtbank een beslissing, dat de stichting "Provinciale Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland" rechtspersoonlijkheid bezat, niet is te vinden, in ieder geval geen wettelijke bepaling zich verzet tegen het bestaan van rechtspersoonlijkheid bezittende stichtingen als de zodanige waarvan sprake is in artikel 2 van de Wet bestrijding tuberculose onder het rundvee en voordien in artikel 1 van het Besluit bestrijding tuberculose onder het rundvee van 27 October 1943 Staatscourant 209, op grond van welk besluit de onderhavige gezondheidsdienst als zodanig de Ministeriele erkenning verkreeg, welke erkenning in stand bleef uit hoofde van het bepaalde in artikel 17 van voornoemde Wet, zoals de Rechtbank vaststelde;
dat aan het geldig bestaan van zodanige rechtspersoonlijkheid bezittende stichtingen - in tegenstelling met hetgeen in de toelichting van het middel wordt gesteld - niet in den weg staat dat deze stichtingen - overigens geheel in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2 Van genoemde Wet - volgens haar statuten leden en aangeslotenen kennen;
dat derhalve ook dit middel niet tot cassatie kan leiden;
Verwerpt het beroep .
Gewezen te 's-Gravenhage bij de Heren Fick, Vice-President, Feber, van Berckel, Westerouen van Meeteren en Haga, Raden,in bijzijn van den Griffier van Oordt, die dit arrest hebben ondertekend en door voornoemden Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den twee en twintigsten Maart 1900 vijf en vijftig, in tegenwoordigheid van de genoemde Heren, alsmede van den Advocaat-Generaal F. Sever.