ECLI:NL:HR:1962:94

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 februari 1962
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
9486
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door wanprestatie van een bewakingsdienst op een schip

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bewakingsdienst voor schade die is ontstaan door diefstal uit het schip 'Marie Skou'. De eiseres, Aktiebolaget Dampskibsselskabet Ove Skou, heeft de bewakingsdienst ingeschakeld om een wachtsman aan boord te stellen. Tijdens de nacht van 1 op 2 april 1953 is er echter een diefstal gepleegd, waarbij goederen zijn gestolen. De rechtbank heeft de vordering van Ove Skou toegewezen, maar de bewakingsdienst is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat Ove Skou ook een deel van de schade zelf moest dragen, omdat de dekwacht aan boord niet goed heeft opgelet. De Hoge Raad heeft de zaak uiteindelijk behandeld en geoordeeld dat de bewakingsdienst aansprakelijk is voor de schade, maar dat Ove Skou ook een deel van de schade moet dragen. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de kosten van de procedure toegewezen aan de verweerder in cassatie.

Uitspraak

2 Februari 1962.
P.
DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN,
in de zaak (no.9486) van:
de vennootschap naar Deens recht Aktiebolaget Dampskibsselskabet Ove Skou, gevestigd en kantoorhoudende te Kopenhagen, eiseres tot cassatie van een op 30 November 1960 tussen partijen gewezen arrest, in cassatie vertegenwoordigd door Mr. W.Blackstone, advocaat bij den Hogen Raad,
tegen
[verweerder], wonende te [woonplaats], verweerder in cassatie, vertegenwoordigd door Mr.J.Kist, mede advocaat bij den Hogen Raad;
Gehoord partijen;
Gehoord den Procureur-Generaal in zijn conclusie,
strekkende tot vernietiging van het arrest waarvan beroep en verwijzing der zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde haar op het bestaande hoger beroep verder te behandelen en te beslissen onder veroordeling van verweerder in de op het beroep in cassatie gevallen kosten;
Gezien de stukken;
Overwegende dat uit het bestreden arrest blijkt :
dat eiseres tot cassatie - verder te noemen "Ove Skou" - verweerder in cassatie - verder te noemen [verweerder] - voor de Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam heeft aangesproken tot het betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, daartoe stellende, kort samengevat, dat [verweerder], zaak doende onder den naam: "Gecontroleerde Particuliere Dag- en Nacht Bewakingsdienst" van 30 Maart tot 4 April 1953 telkens voor 12 uur afwisselend dag en nacht een wachtsman heeft ter beschikking gesteld van "Ove Skou", die aan boord is geweest van het aan "Ove Skou" toebehorende in de haven van Rotterdam liggende schip "Marie Skou", ook gedurende den nacht van 1 op 2 April 1953 en dat in dien nacht een voorraad tabak en sigaretten door van den wal afkomstige dieven uit dat schip is gestolen;
dat de Rechtbank bij vonnis van 2 Juni 1959 deze vordering heeft toegewezen, na te hebben overwogen: 1. "dat ten processe als erkend of niet dan wel onvoldoende weersproken vast staat: dat [verweerder] te Rotterdam een bewakingsdienst exploiteert, door hem bekend gemaakt als "gecontroleerde particuliere dag- en nacht bewakingsdienst, bewaking op elk gebied, specialiteit op schepen en kaden"; dat een tot zijn dienst behorende wachtsman zich in de nacht van 1 op 2 April 1953 tot het verrichten van bewakingsdienst heeft bevonden aan boord van het aan "Ove Skou" in eigendom toebehorende en door haar gereed wordende zeeschip "Marie Skou", gemeerd liggende aan de kade van de N.V. Graansilo Maatschappij in de Maashaven te Rotterdam; dat in die nacht door niet in dienst van het schip zijnde derden, die via de gangway aan boord waren gekomen diefstal met braak is gepleegd, zonder dat de wachtsman iets heeft bemerkt van de komst en/of het vertrek der dieven of van de inbraak; dat "Ove Skou" door die diefstal - waarbij sigaretten en tabak werden gestolen - schade heeft geleden;"
2. " dat "Ove Skou", stellende, dat zij de bewaking van de Marie Skou had opgedragen aan [verweerder], ter uitvoering van welke opdracht [verweerder] een wachtsman aan boord van het schip had geplaatst, [verweerder] primair wegens wanprestatie aansprakelijk acht voor de schade, aangezien aan de wachtsman door de eerste stuurman van de Marie Skou was opgedragen in het bijzonder de gangway - zijnde de enige toegang tot het schip - te bewaken en deze niet te verlaten, doch de dieven via de gangway aan boord zijn gekomen en, na de diefstal te hebben gepleegd, langs die weg het schip weer hebben verlaten, zonder dat [verweerder]'s wachtsman iets heeft bemerkt, laat staan op enige wijze alarm heeft geslagen of anderszins ingegrepen;"
3. " dat [verweerder] hiertegenover een verweer heeft gevoerd, in het kort samengevat hierop neerkomende: dat de kapitein van het schip hem uitsluitend gevraagd heeft een bewaker gedurende de dag en één gedurende de nacht ter beschikking van hem, kapitein, te stellen gedurende de tijd dat het schip in de Rotterdamse haven lag; dat hij, [verweerder], deze verplichting is nagekomen; dat de in de nacht van 2 op 3 April 1953 dienstdoende bewaker onder de bevelen stond van de kapitein of diens plaatsvervanger en dan ook niet [verweerder] doch de kapitein voor het doen en laten van de bewaker aansprakelijk is; dat de bewaker weliswaar enige malen, op uitnodiging van de scheepskok, in de kombuis van de Marie Skou heeft vertoefd om zich te verwarmen en zich met koffie en voedsel te versterken, doch de scheepsofficieren toen ingebreke zijn gebleven voor aflossing van de bewaker te zorgen, waarvan de gevolgen niet voor rekening zijn van [verweerder]; dat de bewaker tijdens de wachtdienst uitsluitend als ondergeschikte van de rederij is te beschouwen; dat de bewaker, genaamd Kok, het slachtoffer is geworden van overleg tussen de dieven en leden van de bemanning, de gevolgen waarvan niet [verweerder] doch uitsluitend de rederij dient te dragen;"
4. " dat uit de door "Ove Skou" overgelegde producties, met name het door [verweerder] aan de kapitein ter ondertekening verstrekte stuk d.d. 4 April 1953, waarop onder meer staat gedrukt: "Controlled private day and night watchservice, Manager: "Captain [verweerder], ..... for watching s.s. "Marie Skou". Please pay for watching above ship Fl .... " en de nota van [verweerder] d.d. 7 April 1953, gericht aan "Captain and Owners of the s.s. "Marie Skou" for watching s.s. "Marie Skou", zonder meer niet volgt, dat tussen partijen werd overeengekomen dat [verweerder] de bewaking van genoemd schip op zich heeft genomen;
5. " dat echter uit de vaststaande feiten in elk geval volgt dat tussen partijen werd overeengekomen dat [verweerder] er zorg voor zou dragen dat met name gedurende de nacht van 2 op 3 April 1953 een tot zijn dienst behorende wachtsman zich aan boord van het schip bevond;"
6. " dat deze overeenkomst voor [verweerder] de verplichting inhield te zorgen voor een betrouwbare, voor zijn taak geschikte bewaker, d.w.z. een bewaker van wie de kapitein van het schip mocht aannemen dat hij gedurende zijn gehele diensttijd zijn primaire plicht: op zijn post blijven, vervulde;"
7. " dat de overeenkomst strekte tot het door [verweerder] doen verrichten van enkele diensten en - anders dan [verweerder] meent - niet "Ove Skou" of de kapitein, doch [verweerder], in wiens dienst de (door [verweerder] voor het die nacht dienst doen aangewezen en ook betaalde) bewaker was, aansprakelijk is voor de vervulling van genoemde plicht door de wachtsman;"
8. " dat vast staat dat de wachtsman, die nacht niet steeds op zijn post - aan boord van het schip, bij de gangway, naar tussen partijen onbetwist is - is gebleven;"
9. " dat niets is gesteld omtrent of gebleken is van enige noodzaak voor de wachtsman om die post die nacht te verlaten;"
10. " dat [verweerder] weliswaar heeft betoogd dat de wachtsman in de kombuis heeft vertoefd, op uitnodiging van de scheepskok, teneinde zich te verwarmen en zich met koffie en voedsel te versterken, doch [verweerder] of de wachtsman zelf zorg dient te dragen dat de wachtsman dusdanig van kleding, drank en voedsel is voorzien dat hij zijn taak niet wegens gebrek aan een en/of ander behoeft te onderbreken;"
11. " dat de bewaker van althans op een schip practisch dat gedurende zijn gehele diensttijd in de open lucht pleegt te vertoeven en het tot de taak van de bewakingsdienst behoort voor tijdige vervanging zorg te dragen indien het uitoefenen van wachtdienst gedurende een gehele nacht door een zelfde persoon redelijkerwijze niet van die man kan worden gevergd, bijvoorbeeld wegens de weeromstandigheden;
12. " dat zulks slechts anders zou zijn indien ware overeengekomen dat de kapitein voor vervanging tijdens rustperioden diende zorg te dragen, doch hieromtrent niets is gesteld of gebleken;"
13. " dat onbetwist is dat de dieven via de gangway die nacht aan boord zijn gekomen;"
14. " dat [verweerder] niet heeft weersproken dat de wachtsman ware hij op zijn post gebleven, de komst van de dieven had kunnen en dus moeten bemerken of, reeds door het enkele feit van zijn aanwezigheid ter plaatse, zou hebben voorkomen ; "
15. " dat de diefstal derhalve het voorzienbare gevolg is geweest van het niet nakomen van zijn voormelde plicht door de wachtsman ;"
16. " dat [verweerder] bij conclusie van antwoord heeft betoogd dat hij schade aan bewaakte goederen garandeert tot ƒ 40/-/ -; "
17. " dat deze stelling erkenning inhoudt van aansprakelijkheid voor goede plichtsvervulling van de tot zijn dienst behorende bewakers;"
18. " dat, voor zover met deze stelling zou zijn beoogd een beroep op beperking van aansprakelijkheid tot een bepaald bedrag, daaraan voorbij moet worden gegaan nu "Ove Skou" bij repliek heeft ontkend dat omtrent deze garantie bij het tot stand komen der overeenkomst zou zijn gesproken of dat enige beperking van aansprakelijkheid door [verweerder] zou zijn bedongen en [verweerder] daarna niet heeft betoogd dat iets omtrent beperking van zijn aansprakelijkheid overeengekomen zou zijn;"
19. " dat [verweerder] tenslotte, subsidiair, nog heeft aangevoerd dat ingevolge artikel 321 van het Wetboek van Koophandel de rederij naast hem aansprakelijk zou zijn voor de handelingen van de bewaker;"
20. " dat het bepaalde in genoemd artikel betrekking heeft op aansprakelijkheid van de reder tegenover derden, doch onverlet laat het recht van de reder om schade te verhalen op diegene die daarvoor jegens hem aansprakelijk is;"
21. " dat de vordering mitsdien met passering van het aan- geboden bewijs als niet terzake dienende, toewijsbaar is, behoudens de gevraagde uitvoerbaar verklaring van het vonnis bij voorraad, als zijnde niet op de wet gegrond;"
dat [verweerder] van dit vonnis in hoger beroep is gekomen bij het Hof;
Overwegende dat het Hof bij het bestreden arrest het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en, opnieuw rechtdoende, met passering van alle bewijsaanbod [verweerder] heeft veroordeeld om aan "Ove Skou", ter vergoeding van den door haar door den ten processe bedoelden diefstal geleden schade, te betalen de helft van een bedrag, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
dat het Hof daartoe heeft overwogen:
1. dat [verweerder] in de eerste grief aanvoert, dat de Rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat de tussen partijen gesloten overeenkomst voor [verweerder] de verplichting inhield te zorgen voor een betrouwbare voor zijn taak geschikte bewaker, waaronder de Rechtbank verstaat een waker van wie de kapitein mocht aannemen, dat hij gedurende zijn tijd op zijn post zou blijven en dat krachtens deze overeenkomst de Bewakingsdienst voor de vervulling van des wakers plicht verantwoordelijk was;"
2. " dat [verweerder] er in dit verband over klaagt dat de Rechtbank de inhoud van bedoelde "bewakingsovereenkomst" heeft vastgesteld geheel zelfstandig en los van de wederzijdse aan elkaar tegengestelde zienswijzen van partijen op dit punt en zonder dat zij hiervoor uit enige bewijsmiddel of uit eigen wetenschap kon putten;"
3. " dat het Hof deze klacht niet gegrond acht en van oordeel is dat zij berust op een minder juiste lezing van de inhoud van de bestreden vierde rechtsoverweging van het vonnis a quo, overwogen, welke inderdaad niet bijzonder duidelijk is en aanleiding kan geven tot de mening, dat de Rechtbank als object van de bewaking volgens de stellingen van "Ove Skou" heeft gezien en vastgesteld enkel en uitsluitend de bewaking van de "Marie Skou" in vollen omvang en alle onderdelen door personeel van de Bewakingsdienst, hoedanige inhoud van de bewakingsovereenkomst naar het oordeel van die Rechter door de bewijsmiddelen niet was aangetoond;"
"dat het Hof evenwel de mening is toegedaan, dat het geenszins de bedoeling van de Rechtbank is geweest om uit te sluiten als bewakingsobject der betreffende overeenkomst tussen partijen (naar "Ove Skou"'s voorstelling van zaken) een beperkter en minder omvangrijk bewakingsgebied van het schip en dat het juist de bedoeling van de Rechtbank is geweest, in de vijfde en volgende rechtsoverwegingen neer te leggen dat de stellingen van eis toelaten om aan te nemen, dat ook een dergelijke bewakingsovereenkomst van beperktere inhoud en betreffende een bepaald onderdeel van het schip aan de vordering van "Ove Skou" ten grondslag is gesteld;"
"dat trouwens het 8ste aangezien der inleidende dagvaarding, waarin is gesteld, dat de wachtsman door de eerste stuurman van de "Marie Skou" was geinstrueerd om in het bijzonder de gangway te bewaken en deze niet te verlaten, er op wijst, dat de bewaking van de "Merie Skou", waarvan het vierde "aangezien" spreekt niet, althans niet uitsluitend betrof het gehele schip maar ook een bepaald door kapitein of scheepsofficieren aan te wijzen onderdeel daarvan;"
4. " dat inderdaad een bewakingsovereenkomst met als uitsluitend object de "Marie Skou" in haar geheel en al haar onderdelen niet is bewezen, zoals ook door de Rechtbank terecht is overwogen, maar hiermee niet is gezegd dat een bewakingsovereenkomst met als bewakingsgebied een gedeelte van het schip, eveneens onbewezen is te achten;"
5. " dat het Hof nu van oordeel is dat deze laatste bedoelde bewakingsovereenkomst van beperkte inhoud inderdaad voldoende is aangetoond;"
"dat het Hof met betrekking tot deze overeenkomst met de Rechtbank en op de door dat college aangevoerde gronden van oordeel is, dat [verweerder] bij deze overeenkomst een wachtsman
ter beschikking van "Ove Skou" heeft gesteld, die tot taak had onafgebroken gedurende zijn gehele wachttijd op zijn post te blijven en die geacht mocht worden zijn taak als wachtsman daar naar behoren te zullen vervullen;"
"dat het Hof dit afleidt uit de omstandigheid, dat [verweerder] zich in het hoofd van van hem uitgaande stukken en van zijn nota's, alsook op het in de overgelegde foto afgebeelde reclamebord aan de voorpui van zijn kantoor aanduidt als "Gecontroleerde particuliere Dag- en Nacht Bewakingsdienst"; dat uit deze aankondiging volgt, dat hij niet zonder meer een als wachtsman betitelde arbeidskracht ter beschikking van het te bewaken schip stelde, maar een man die door de politie op betrouwbaarheid en eerlijkheid is gecontroleerd, van wie te verwachten valt dat hij die bewaking eerlijk en nauwgezet zal doen zoals een goede waker betaamt;
6. " dat ditzelfde ook volgt uit de omstandigheid dat [verweerder] die man als "watchman" ter beschikking van het schip heeft gesteld, wat er naar 's Hofs oordeel op wijst, dat die man was bestemd om behoorlijk wacht te houden, en dat dit argument nog wordt versterkt doordat [verweerder], die zich in het hoofd van van hem uitgaande stukken noemt "supplier of relief and stand-by crews, enz.", dus dergelijke arbeidskrachten ter beschikking van schepen stelt, in het onderhavige geval een nota heeft gestuurd "for watching" s. s. "Marie Skou" ; "
7. " dat niet valt in te zien waarom het feit, dat de "Marie Skou" [verweerder] betaalde per uur, zolang de wachtsman ter beschikking stond, erop zou wijzen dat deze redenering onjuist is;"
8. " dat aan [verweerder] kan worden toegegeven dat deze wachtsman werd geplaatst op de door hem door de stuurman namens de kapitein van de "Marie Skou" aangewezen plaats - de gangway - maar dat deze aanwijzing niet tengevolge had dat deze wachtsman daardoor in dienst van het schip overging of dat dit voor hem aansprakelijk werd;"
9. " dat aan [verweerder] ook kan worden toegegeven dat de wachtsman - slechts een - vanuit de hem aangewezen plaats wellicht niet elke ongerechtigheid kon waarnemen, die op het schip zou kunnen plaats vinden, maar dat dit argument [verweerder] in dit geval niet kan baten nu uit het overgelegde strafvonnis van de Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam blijkt, gelijk trouwens ook niet behoorlijk gemotiveerd is betwist, dat de dieven bij het uitvoeren van hun misdrijf juist ruimschoots hebben gebruik gemaakt van de gangway, waar de wachtsman zijn post moest betrekken;"
10. " dat uit dit alles volgt dat de Rechtbank de overeenkomst tussen partijen juist heeft geinterpreteerd en de eerste grief faalt;"
11. " dat [verweerder] in de tweede grief aanvoert, dat de Rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat [verweerder] er voor moest zorg dragen, dat de bewaker van voldoende drank en voedsel was voorzien en eventueel voor aflossing diende zorg te mede dragen, hetgeen de Rechtbank zou hebben vastgesteld zonder enig bewijs;"
12. " dat - wat daarvan zij - deze grief [verweerder] niet kan baten, nu in ieder geval de bewaker niet gerechtigd was zijn post te verlaten en de hem vanwege de scheepskok aangeboden drank en voedsel op zijn post had dienen te gebruiken en deze post niet had mogen verlaten, zodat ook deze grief faalt;"
13. " dat [verweerder] in de derde grief stelt, dat de Rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat de wachtsman - ware hij op zijn post gebleven -, de komst van de dieven had moeten en kunnen bemerken en de diefstal derhalve het voorzienbaar gevolg was van het niet nakomen van zijn plicht door de wachtsman, waarna [verweerder] in de vierde grief betoogt, dat "Ove Skou" zelve geheel althans ten dele zelve de schade moet dragen, nu de bewaker onder toezicht van de scheepsofficieren stond;
14. " dat, gelijk hiervoren overwogen, de dieven over de gangway toegang tot het schip hebben gehad en die klaarblijkelijk hebben benut, toen de wachtsman niet op zijn post was, terwijl het Hof mede reeds heeft overwogen, dat de wachtsman - al werd hem een plaats aangewezen - niet gezegd kan worden te hebben gestaan onder het bevel der scheepsofficieren;"
15. " ten aanzien van eventuele mede-aansprakelijkheid van "Ove Skou", dat tussen partijen vaststaat dat ook een tot de bemanning behorende persoon dekwacht had en dat deze geen aandacht heeft gewijd aan de diefstal, die aan boord plaats vond, waarbij naar uit het strafvonnis blijkt enige sloten zijn doorgezaagd en de buit overboord in een roeiboot is geladen;"
"dat "Ove Skou" nu wel stelt dat die dekwacht uitsluitend tot taak had het aanhalen of laten vieren van de trossen waarmede het schip was vastgelegd zulks met het oog op de getijwisselingen, maar dat dit naar het oordeel van het Hof hem niet van de verplichting onthief om ook zijnerzijds op eventueel onraad te letten, vooral nu op de "Marie Skou" slechts één wachtsman vanwege [verweerder] aanwezig was;"
"dat, nu die dekwacht blijkbaar niet goed heeft opgelet, het Hof van oordeel is, dat "Ove Skou" een deel van haar schade en wel de helft zelf zal moeten dragen;"
16. " dat in dit geding nog sprake is van een garantie voor ƒ 40, die [verweerder] zou hebben gegeven voor door hem bewaakte goederen;"
"dat [verweerder] aan het slot van grief I heeft gesteld, dat hij schade aan bewaakte goederen garandeerde tot ƒ 40 zulks als reclamemaatregel, bij pleidooi daaraan toevoegende, dat deze clausule wordt aangekondigd door de runner, die de binnenkomende schepen langs gaat;"
17. " dat deze clausule reeds daarom geen beperkingen van [verweerder]'s aansprakelijkheid kan inhouden omdat [verweerder], die stelt dat hij in het geheel niet aansprakelijk is voor onvoldoende zorg van de door hem ter beschikking gestelde bewaker (s), reeds daarom geen uitsluiting of beperking van de volgens hem niet bestaande aansprakelijkheid kon bedingen;"
18. " dat [verweerder] bij pleidooi voor het Hof nu wel heeft beweerd, dat deze clausule deel uitmaakte van de overeenkomst tussen partijen en dat hij zulks te bewijzen heeft aangeboden, maar dat het Hof dat bewijsaanbod op grond van hetgeen hierboven is overwogen als niet terzake dienende beschouwt, zodat het dit aanbod passeert;
19. " dat [verweerder] voorts in algemene termen heeft aangeboden per zijn posita door getuigen te bewijzen, maar dat ook dit aanbod als te vaag moet worden voorbijgegaan, nu [verweerder] niet aanduidt welk deel van die posita hij wil bewijzen;"
20. " dat uit al het bovenstaande volgt, dat grief III faalt doch dat grief IV' deels gegrond is nu [verweerder] slechts een deel van de schade met name de helft behoeft te vergoeden;"
21. " dat de vijfde grief betrekking heeft op het tijdstip waarop de wettelijke interessen beginnen te lopen;"
dat deze grief juist is en deze interessen eerst aanvangen te lopen op de dag waarop de schadestaat wordt betekend en niet op de dag van de inleidende dagvaarding;"
Overwegende dat "Ove Skou" 's Hofs arrest bestrijdt met de navolgende middelen van cassatie:
" I. Schending of verkeerde toepassing van de artikelen 175 der Grondwet, 20 der Wet op de Rechterlijke Organisatie, 3 en 11 der Wet houdende Algemene Bepalingen der Wetgeving van het Koninkrijk, 48 en 59 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering , 1269, 1270, 1275, 1279, 1280, 1281, 1282, 1283, 1284,1286,1314 tot en met 1331, 1332, 1337, 1349, 1350, 1351, 1352, 1353, 1354, 1355, 1356, 1374, 1375, 1376, 1377, 1388, 1389, 1401, 1402, 1403, 1417, 1637, 1637 a, 1637 b, 1902 en 1903 van het Burgerlijk Wetboek, 1,320 en 321 van het Wetboek van Koophandel,
doordien het Hof heeft beslist als bovenvermeld, zulks op de gronden in 's Hofs arrest opgenomen en meer in het de bijzonder uit overweging:
"15. ten aanzien van eventuele mede-aansprakelijkheid van door "Ove Skou", (a) dat tussen partijen vaststaat dat ook een tot de bemanning behorende persoon dekwacht had en dat deze geen aandacht heeft gewijd aan de diefstal, die aan boord plaats vond, waarbij naar uit het strafvonnis blijkt enige sloten
zijn doorgezaagd, en de buit overboord in een roeiboot is geladen;
( b) dat "Ove Skou" nu wel stelt dat die dekwacht uitsluitend tot taak had het aanhalen of laten vieren van de trossen waarmede het schip was vastgelegd zulks met het oog op de getijwisselingen, maar dat dit naar het oordeel van het Hof hem niet van de verplichting onthief om ook zijnerzijds op eventueel onraad te letten, vooral nu op de "Marie Skou"
slechts één wachtsman vanwege [verweerder] aanwezig was; (c) dat nu die dekwacht blijkbaar niet goed heeft opgelet het Hof van oordeel is, dat "Ove Skou" een deel van haar schade en wel de helft zelf zal moeten dragen;
20. dat uit al het bovenstaande volgt, dat grief III faalt doch dat grief IV deels gegrond is nu [verweerder] slechts een deel van de schade met name de helft behoeft te vergoeden;"
ten onrechte
a. a) omdat al hetgeen het Hof als voormeld heeft vastgesteld en overwogen, zonder meer, juridiek niet wettigt, dat "Ove Skou" een deel van haar schade (laat staan de helft daarvan) zelf zou moeten dragen,
dat zulks in het bijzonder niet, nu het Hof niet eens - laat staan: voldoende en begrijpelijk gemotiveerd - heeft vastgesteld of beslist, dat, in het kader van de contractuele verhouding tussen "Ove Skou" en [verweerder] (resp.in het kader van de daaruit resulterende verhouding tussen "Ove Skou" en de door [verweerder] ter beschikking van het schip gestelde "wachtsman"), [verweerder] en/of die "wachtsman" er aanspraak op mochten maken, of mochten verwachten, dat náást die wachtsman óók nog iemand (bijv. een dekwacht) vanwege het schip op eventueel on 1286 onraad zou (hebben te) letten,
en het Hof evenmin - en in elk geval niet, of niet voldoende en niet begrijpelijk, gemotiveerd - heeft beslist, dat en waarom het door het Hof aangenomen niet goede opletten van de dekwacht moet of mag worden beschouwd als "eigen" of als "mede" schuld van "Ove Skou", in het kader van de contractuele relatie tussen "Ove Skou" en [verweerder],
hebbende het Hof zijn voormelde oordelen en beslissingen, en in het bijzonder zijn oordeel dat "Ove Skou" een deel van haar schade en wel de helft zelf zal moeten dragen, in elk geval niet, althans niet voldoende en niet begrijpelijk, met redenen omkleed.
b. omdat hetgeen ten processe vaststaat, mede in verband met "Ove Skou"'s uitdrukkelijke stellingen, dat de dekwacht uitsluitend tot taak had het aanhalen of laten vieren van de trossen waarmede het schip was vastgelegd, zulks met het oog op de getijwisselingen, (welke stelling het Hof als juist aanvaard, althans in het midden heeft gelaten) niet - en zeker niet zonder meer - wettigt 's Hofs oordeel, dat dit "hem niet van de verplichting onthief om ook zijnerzijds op eventueel onraad te letten, vooral nu op de "Marie Skou" slechts een wachtsman vanwege [verweerder] aanwezig was", en nog minder 's Hofs mening, dat "die dekwacht blijkbaar niet goed heeft opgelet",
terwijl in elk geval in hetgeen vaststond en als voormeld gesteld was, geen (voldoende) basis aanwezig was om te komen tot het oordeel, dat "Ove Skou" een deel van haar schade, en nog wel de helft daarvan, zelf zal moeten dragen,
hebbende het Hof zijn voormelde oordelen en beslissingen in elk geval niet, althans niet voldoende en niet begrijpelijk met redenen omkleed;
II. Schending of verkeerde toepassing van de in het eerste middel aangehaalde wetsartikelen en van de artikelen 1286 en 1287 van het Burgerlijk Wetboek en 1, 612,613 en 614 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
doordien het Hof met betrekking tot de vijfde appelgrief, welke betrekking had op het tijdstip waarop de wettelijke interessen beginnen te lopen, heeft overwogen:
"dat deze grief juist is en deze interessen eerst aanvangen te lopen op de dag waarop de schadestaat wordt betekend en niet op de dag van de inleidende dagvaarding;" en dienovereenkomstig heeft beslist,
zulks ten onrechte,
omdat "Ove Skou" de wettelijke interessen, bedoeld in artikel 1286 van het Burgerlijk Wetboek, reeds bij inleidende dagvaarding heeft gevorderd, en er geen deugdelijke grond bestaat - en er in elk geval generlei, althans generlei begrijpelijke en deugdelijke, grond door het Hof is vermeld - waarom deze interessen niettemin pas verschuldigd zouden zijn vanaf de dag waarop de schadestaat wordt betekend;"
Overwegende ten aanzien van het eerste middel:
dat het Hof, blijkens de verwerping van de daarop betrekking hebbende grieven, heeft geoordeeld, dat [verweerder] wegens het tekortschieten in de nakoming van een door hem jegens "Ove Skou" aangegane verbintenis tot terbeschikkingstelling van een wachtsman, in beginsel aansprakelijk is voor de schade die "Ove Skou" door diefstal uit haar schip "Marie Skou" heeft geleden;
dat het Hof voorts heeft beslist, dat de helft van deze schade voor rekening van "Ove Skou" moet blijven op de gronden vervat in de 15de rechtsoverweging van het arrest; dat deze beslissing door het middel wordt bestreden;
Overwegende daaromtrent:
dat de schade die iemand heeft geleden doordat een ander tegenover hem in de nakoming van een verbintenis is tekortgeschoten, voor rekening van den benadeelde moet worden gelaten voor zover dit met het oog op het feit, dat de schade mede is te wijten aan een omstandigheid die aan den benadeelde kan
worden toegerekend, redelijk is;
dat de stellingen van [verweerder], voor zover het Hof die relevant heeft geacht, hierop neerkomen, dat de tot het personeel van het schip behorende dekwacht, al moge hij uitsluitend het aanhalen of laten vieren van de trossen met het oog op het getij tot taak hebben gehad, op eventueel onraad had moeten letten, en dat deze dekwacht bij voldoende oplettendheid den diefstal zou hebben kunnen voorkomen;
Overwegende daaromtrent:
dat blijkens 's Hofs arrest de tussen partijen gesloten overeenkomst niet inhield, dat Ove Skou enigen maatregel moest nemen tot afwending van gevaren die zich bij plichtsverzuim van den wachtsman van [verweerder] zouden kunnen voordoen, en Ove Skou niettemin door het aanstellen van een dekwacht een maatregel heeft genomen, die naar 's Hofs oordeel deze gevaren zou hebben kunnen afwenden;
dat onder deze omstandigheden het aan Ove Skou in haar verhouding tot [verweerder] niet kan worden toegerekend, dat deze maatregel door onoplettendheid van den dekwacht het door het Hof bedoelde effect niet heeft gehad;
dat derhalve geen grond bestaat om een deel van de schade voor rekening van Ove Skou te laten, zodat onderdeel a van het WODT eerste middel gegrond is en onderdeel b niet behoeft te schade worden onderzocht;
Overwegende ten aanzien van het tweede middel:
dat "Ove Skou" bij inleidende dagvaarding heeft gevorderd de veroordeling van [verweerder] om aan "Ove Skou" tegen kwijting te betalen een bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente ad 5% 's jaars, vanaf den dag der dagvaarding (4 Februari 1957) tot dien der algehele voldoening;
dat de Rechtbank deze vordering heeft toegewezen, doch het Hof heeft geoordeeld, dat de wettelijke interessen eerst aanvangen te lopen op den dag, waarop de schadestaat wordt betekend en niet op den dag van de inleidende dagvaarding;
Overwegende daaromtrent :
dat het derde lid van artikel 1286 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, dat de vergoeding van de wettelijke interessen, verschuldigd wegens vertraging in de uitvoering van verbintenissen betrekkelijk tot betaling van een zekere geldsom, verschuldigd is van den dag dat dezelve in rechte gevorderd is, zonder den eis te stellen, dat in de dagvaarding het bedrag wordt genoemd, dat de schuldeiser in hoofdsom meent te vorderen te hebben;
dat 's Hofs opvatting evenmin kan worden verdedigd met de stelling, dat, zolang de schuldeiser niet heeft te kennen gegeven welk bedrag hij aan hoofdsom te vorderen meent te hebben, van "vertraging" in de uitvoering van de verbintenis, als bedoeld in het eerste lid, geen sprake kan zijn;
dat immers duidelijk is, dat in het eerste lid - dat niet handelt over het tijdstip waarop de rente begint te lopen - de woorden "vertraging in de uitvoering" slechts bedoelen uit te drukken, dat het artikel betrekking heeft op de schade die de schuldeiser lijdt doordat een geldschuld niet is voldaan op het tijdstip, waarop zij opeisbaar is geworden;
dat derhalve ook het tweede middel gegrond is;
Overwegende dat uit het bovenoverwogene volgt, dat van de door [verweerder] tegen het vonnis van de Rechtbank aangevoerde grieven ook de vierde en de vijfde falen, zodat de Hoge Raad na vernietiging van 's Hofs arrest, ten principale rechtdoende, het vonnis van de Rechtbank moet bekrachtigen;
Vernietigt het bestreden arrest en,
Rechtdoende ten principale,
Bekrachtigt het vonnis, door de Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam op 2 Juni 1959 tussen partijen gewezen;
Veroordeelt verweerder in cassatie in de kosten op het geding in hoger beroep gevallen, aan de zijde van eiseres tot cassatie in hun geheel begroot op achthonderd vijftig gulden;
Veroordeelt verweerder in cassatie in de kosten op het geding in cassatie gevallen, tot aan de uitspraak van dit arrest aan de zijde van eiseres tot cassatie begroot op negen en tachtig gulden aan verschotten en op negenhonderd gulden voor salaris.
Gedaan bij de Heren Mrs. Smits, President, de Jong, Houwing, Hülsmann en Petit, Raden, en door voornoemden President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den tweeden Februari 1900 twee en zestig, in bijzijn van den Procureur-Generaal.