ECLI:NL:HR:1977:AB6973

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 1977
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
68597
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Moons
  • F. Fikkert
  • A. Bronkhorst
  • J. Royer
  • P. van den Blink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep door ambtelijke tekortkomingen

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de rekwirant in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem. De rekwirant, geboren in 1954 en gedetineerd in het Huis van Bewaring I te Haarlem, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar en zes maanden wegens diefstal met geweld. Hij had op 20 mei 1976 hoger beroep ingesteld, maar het Gerechtshof te Amsterdam verklaarde hem niet-ontvankelijk omdat het hoger beroep niet binnen de wettelijke termijn was ingesteld. De rekwirant stelde dat het te laat indienen van de akte in hoger beroep niet aan hem te wijten was, maar aan ambtelijke tekortkomingen van de functionarissen van de overheid. Hij had tijdig een volmacht afgegeven aan een ambtenaar van de administratie van het Huis van Bewaring, maar deze volmacht was pas één dag na de wettelijke termijn bij de griffie van de Arrondissementsrechtbank aangekomen.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal Remmelink gehoord, die het beroep tot verwerping adviseerde. De Hoge Raad overwoog dat het Gerechtshof terecht had vastgesteld dat het hoger beroep niet binnen de voorgeschreven termijn was ingesteld. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep bevatte geen informatie over het betoog van de raadsman van de rekwirant, waardoor het middel wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet kon slagen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Gerechtshof.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor gedetineerden om ervoor te zorgen dat hun rechtsmiddelen tijdig worden ingediend, en dat ambtelijke fouten niet altijd leiden tot herstel van de mogelijkheid om in beroep te gaan. De Hoge Raad bevestigt hiermee de strikte toepassing van de termijnen in het strafrecht, ook al kunnen er omstandigheden zijn die de rekwirant in een nadelige positie brengen.

Uitspraak

1 februari 1977
Nr. 68597
LG
De Hoge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van
[rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te
[woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring I te Haarlem, rekwirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Amsterdamvan 10 september 1976, waarbij de rekwirant niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 6 mei 1976, bij welk vonnis de rekwirant wegens ‘’diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van een jaar en zes maanden;
Gehoord het verslag van de raadsheer-rapporteur;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens de Procureur-Generaal aan de rekwirant uitgereikt ter kennisgeving van de dag voor de behandeling van deze zaak bepaald;
Gelet op het middel van cassatie, namens de rekwirant door Mr. J.E. van Katwijk-Rutgers, advocaat te Amsterdam, voorgesteld bij schriftuur, luidende:
‘’Schending of verkeerde toepassing van het Nederlandse Recht en niet in acht nemen van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen doordat het Gerechtshof te Amsterdam de requirant van cassatie in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard hoewel de raadsman van requirant ter zitting van het Gerechtshof heeft betoogd, dat het te laat opmaken van de akte in hoger beroep ter griffie van de Arrondissements-Rechtbank te Haarlem nimmer aan requirant te wijten kan zijn, omdat deze tijdig tegen dit vonnis in beroep is gekomen, te weten op 20 mei 1976. Hij heeft dit hoger beroep ingesteld door op genoemde datum een volmacht tot het instellen van hoger beroep te overhandigen aan een ambtenaar van de administratie van het Huis van Bewaring I te Haarlem waar requirant in cassatie in voorlopige hechtenis verbleef, welk verweer impliceert dat het te laat instellen van hoger beroep uitsluitend is te wijten aan een reeks tekortkomingen van functionarissen der overheid.
Toelichting: Requirant in cassatie was gedetineerd in het Huis van Bewaring I te Haarlem, alwaar hij rechtens van zijn vrijheid was beroofd.
De enige wijze waarop hij een rechtsmiddel kon aanwenden tegen een door de strafrechter te zijnen laste gegeven beslissing als boven omschreven was het tijdig afgeven van een bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 450 eerste lid onder b Sv. aan een functionaris van de inrichting waarin hij was gedetineerd. Dit heeft hij tijdig gedaan doch de functionaris heeft verzuimd deze volmacht door te zenden naar de Strafgriffie van de Arrondissements-Rechtbank te Haarlem, zodat het aan een ambtelijke fout te wijten is, dat die volmacht eerst één dag na afloop van de door de wet voor aanwending van het rechtsmiddel voorgeschreven termijn is ingekomen ter genoemde griffie.
Requirant in cassatie kan niet aanvaarden dat hij aldus van bedoeld rechtsmiddel verstoken blijft’’;
Gehoord de Advocaat-Generaal Remmelink in zijn conclusie strekkende tot verwerping van het ingestelde beroep;
Overwegende dat het Hof ter motivering van zijn beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de rekwirant in zijn hoger beroep heeft overwogen, dat door het onderzoek is gebleken, dat dit hoger beroep niet is ingesteld binnen de bij de wet voorgeschreven termijn;
Overwegende omtrent het middel:
dat het proces-verbaal der terechtzitting in hoger beroep niets inhoudt omtrent het in het middel vermelde betoog en het Hof aangaande de feiten en omstandigheden, welke daarbij zouden zijn aangevoerd, ook niets heeft vastgesteld, zodat het middel wegens gemis aan feitelijke grondslag niet kan slagen;
Verwerpt het beroep.
Gewezen te ’s-Gravenhage bij Mrs. Moons, Vice-President, Fikkert, Bronkhorst, Royer en Van den Blink, Raden, in bijzijn van de Substituut-Griffier Sarolea, die dit arrest hebben ondertekend en door voornoemde Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van de eerste februari 1900 zeven en zeventig in tegenwoordigheid van de Advocaat-Generaal Kist.