Overwegende dat [eiser] het arrest van het Hof bestrijdt met de volgende middelen van cassatie:
‘’I. Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan een niet in acht nemen uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard der niet in acht genomen vorm doordat het Gerechtshof heeft overwogen als in zijn arrest onder nr. 3 en 4 weergegeven, zulks ten onrechte en in strijd met het Nederlandse recht, met name met artikel 1401 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 48 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de artikelen 3, 5, 5a en 15 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en met een regel van ongeschreven gewoonterecht luidende ‘’dat een levenslange gevangenisstraf niet levenslang mag worden tenuitvoergelegd’’;
Immers in een rechtsstaat als onze huidige staat mag in het algemeen geen straf worden tenuitvoergelegd op onmenselijke wijze; en het executeren van levenslange gevangenisstraf tot de dood er op volgt, is onmenselijk en onwaardig (zie daartoe de door [eiser] in vorige instanties naar voren gebrachte opinies der rechtsgeleerde schrijvers);
en de executie van de levenslange gevangenisstraf tot de dood er op volgt ook niet meer sinds 1900 is tenuitvoergelegd en sinds jaar en dag de gewoonte bestaat dat, mocht een dergelijke straf door de rechter opgelegd worden, dusdoende het maximum aangevende waartoe de executieve mag gaan, de executieve steeds de veroordeelde door middel van gratie of anderszins (Lages) na geruime tijd op jaren heeft gesteld;
en de Staat op onmenselijke wijze executerende en in strijd met voormelde ongeschreven regels van gewoonterecht zich schuldig maakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, derhalve onrechtmatige overheidsdaad; zijnde het bestreden arrest op dit punt in elk geval niet met redenen omkleed naar de eisen der wet.
II. Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm doordat het Gerechtshof heeft overwogen als in zijn arrest onder nr. 5 weergegeven, zulks ten onrechte en in strijd met het Nederlandse recht en met name met artikel 1401 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 48 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, alsmede de artikelen 3, 5, 5a en 15 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
Immers baseert het Hof de conclusie dat de physieke toestand van [eiser] zich niet verzet tegen levenslange gevangenisstraf op de algemene stelling dat ‘’een zich verslechterende physieke en/of psychische toestand van de veroordeelde, die elk ouder wordend mens kan overkomen, zich niet verzet tegen levenslange tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf.’’
Nu deze stelling onderscheidend vermogen ontbeert, daar immers ieder mens alles kan overkomen, kan deze stelling niet dienen tot maatstaf aan de hand waarvan zou kunnen worden nagegaan, of verdere executie onrechtmatig is.
III. Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, doordat het Gerechtshof heeft overwogen als in zijn arrest onder nr. 5 en 6 weergegeven, zulks ten onrechte en in strijd met het Nederlandse recht en met name met artikel 1401 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 48 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de artikelen 3, 5, 5a en 15 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, alsmede artikel 77 van de Grondwet en de artikelen 1 en volgende van het K.B. van 13-12-1887, Stb. 215, immers constateert het Hof hier slechts, dat het verdrag klaarblijkelijk niet er van uitgaat, dat levenslange gevangenisstraf in het algemeen onmenselijk is; doch laat het Hof na te onderzoeken, of de levenslange gevangenisstraf in het kader van het verdrag onmenselijk geacht moet worden, onder de omstandigheden van [eiser] ;
dit klemt te meer, nu [eiser] geestelijk en lichamelijk een wrak is, die uitsluitend door de executieve in leven wordt gehouden om op hem de levenslange gevangenisstraf te executeren; daarenboven wordt de wijze van executie voor [eiser] onmenselijk, daar hem steeds weer hoop is gegeven door de executerende autoriteiten dat hij gegratieerd zal worden en op jaren zal worden gesteld en dat dit niet geschiedt; laatstelijk niet, nadat de Staat was afgeweken van de normale procedure door inspraak van de Tweede Kamer der Staten-Generaal toe te staan in het uitoefenen van een prerogatief van de Kroon, nadat zowel de bijzondere strafkamer van het Hof te Amsterdam als de Hoge Raad der Nederlanden zelf positief hadden geadviseerd en het derhalve in de rede lag dat gratie zou volgen, hetgeen [eiser] bekend was.
IV. Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, doordat het Gerechtshof heeft overwogen als in zijn arrest onder nr. 8 weergegeven, zulks ten onrechte en in strijd met het Nederlandse recht en met name in strijd met de 1e, 2e en 3e titel van het Vierde Boek van het Burgerlijk Wetboek;
immers omtrent de lichamelijke en geestelijke toestand van [eiser] is in 1972 en 1973 een rapport gemaakt door de psychiatrische observatiekliniek voor het gevangeniswezen te Utrecht;
de Staat heeft steeds geweigerd dit stuk vrijwillig in het geding te brengen; nu het Hof voormelde physieke en psychische gezondheidstoestand in zijn oordeelsvelling heeft betrokken, had het Hof de Staat bewijs dienen op te dragen omtrent die toestand door het toch reeds gemaakte rapport in het geding te brengen;
dan was voor een conclusie omtrent de physieke en psychische gezondheidstoestand van [eiser] voldoende feitelijke grondslag aanwezig geweest, hetgeen thans niet het geval is.
Thans is immers slechts bekend, dat de conclusie van het rapport is ‘’gratiëring gewenst om penitentiaire redenen’’;
daar komt nog bij, dat [eiser] na het opmaken van dit rapport nog een hersenbloeding heeft gehad en zijn gezondheidstoestand sindsdien alleen maar achteruit is gegaan.
V. Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd, of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, door dat het Gerechtshof heeft overwogen als in zijn arrest onder nr. 10 en 12 weergegeven, zulks ten onrechte en in strijd met het Nederlandse recht en met name met artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede artikel 26 van de Beginselenwet Gevangeniswezen van 21-12-1951, Stb. 596, en met de ongeschreven regel van gewoonterecht, luidende: ‘’tenuitvoerlegging van elke straf wordt onrechtmatig zodra voortzetting van de aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geen in onze strafrechtspleging erkend doel meer kan dienen’’.
Immers gezien de thans geldende rechtsopvatting, zoals deze zijn weerslag heeft gevonden in artikel 26 van de Beginselenwet Gevangeniswezen zal iedere veroordeelde in beginsel terugkeren in de samenleving. Bovendien wordt deze regel onderschreven door de rechtsgeleerde schrijvers door [eiser] in vorige instantiën naar voren gebracht en door de Staat zelf.
Ten onrechte gaat het Hof er hier van uit, dat de Strafwet de enige bron zou zijn met betrekking tot de strafrechtspleging en met name met betrekking tot de executie van de gevangenisstraf die in handen is van de Staat zelf, zijnde het bestreden arrest op dit punt in elk geval niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.
VI. Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan het niet in acht nemen uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, doordat het Gerechtshof heeft overwogen als in zijn arrest onder nr. 11 weergegeven, zulks ten onrechte en in strijd met het Nederlandse strafrecht en met name met artikel 9 en 12 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Gevangenismaatregel voornoemd.
Immers, het vermijden van schokkende gevoelens bij slachtoffers is niet een strafdoel, dat ons strafrecht erkent.
De executie van de straf kan niet worden gebezigd tot een doel dat niet in het strafrecht is erkend.
Doet de Staat zulks toch, dan handelt hij onrechtmatig, zijnde het bestreden arrest op dit punt in elk geval niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.
VIII. Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, doordat het Gerechtshof heeft overwogen als in zijn arrest onder nr. 13 en 14 weergegeven, zulks ten onrechte en in strijd met het Nederlandse recht en met name met artikel 1401 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 77 van de Grondwet en de artikelen 1 en volgende van het K.B. van 13-12-1887, Stb. 215, nu immers het er te dezen niet om gaat of voortzetting van de executie onrechtmatig is ten opzichte van [eiser] .
Dit klemt te meer, nu het wel degelijk aan de Rechter is, om het beleid van de Regering, in het bijzonder het gratiebeleid te toetsen, zij het dat een dergelijke toetsing ‘’marginaal’’ uitsluitend geschiedt.
Het beleid van de Regering ten opzichte van [eiser] is onrechtmatig, nu immers te dezen voor gratie is afgeweken van de gebruikelijke procedure – neergelegd in het gratiebesluit voormeld – door de Tweede Kamer der Staten-Generaal ‘’inspraak’’ te geven in de uitoefening van een prerogatief van de Kroon.
Daarmee heeft de Staat de gelegenheid gegeven tot gevoelsuitingen, welke uitingen zo grote vormen hebben aangenomen, dat zij thans kennelijk de Staat van zijn rechtsplicht afhouden.
De Staat kan deze rechtsplicht niet volbrengen, doordat hij door gemelde gevoelsuitingen in een noodtoestand is geraakt, die hij evenwel door gemelde ‘’inspraak’’ zelf heeft opgeroepen. Daarmede handelt de Staat onrechtmatig ten aanzien van [eiser] .
VIII. Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd, of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, doordat het Gerechtshof heeft overwogen als in zijn arrest onder nr. 16 en 17 weergegeven, zulks ten onrechte en in strijd met het Nederlandse recht en met name met de ongeschreven dat ‘’gelijke monniken gelijke kappen’’ behoren te dragen, immers tegen de stelling van de Regering, dat ten aanzien van oorlogsmisdadigers regelmatig een selectie is toegepast en [eiser] duidelijk behoort tot de rest-groep die geoordeeld moet worden de ergste misdrijven te hebben begaan, heeft [eiser] in vorige instantiën naar voren gebracht, dat uit de wetenschappelijke publikaties en de opinies van rechtsgeleerde schrijvers, met name de dissertatie van Rüter, naar voren komt, dat met name na 1962 geen sprake is van gerichte selectie, doch van willekeur. Ten aanzien van Lages is de executie destijds opgeschort.
Bovendien de stelling, dat [eiser] behoort tot de rest-groep die geoordeeld moet worden de ergste misdrijven te hebben begaan, is een onbewezen stelling; ’s Hofs onderschrijving daarvan, mist feitelijke grondslag, zijnde het bestreden arrest op dit punt in elk geval niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.
IX. Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, doordat het Gerechtshof heeft overwogen als in zijn arrest onder nr. 22 – 26 weergegeven, zulks ten onrechte en in strijd met het Nederlandse recht en met name met de 1e, 2e en 3e titel van het Vierde Boek van het Burgerlijk Wetboek.
Immers zonder feitelijke grondslag (het rapport van de psychiatrische observatiekliniek voor het gevangeniswezen uitgebracht in 1972 en 1973, dat daartoe zou dienen is niet overgelegd) stelt het Hof, ‘’dat niet is gebleken, of aannemelijk gemaakt, dat die anders moet worden beoordeeld dan als een toestand waarin ieder ouder wordend mens kan geraken en dat hij daarvoor een goede en humane behandeling en verzorging geniet;’’;
Het bewijs van het tegendeel – [eiser] is een geestelijk en lichamelijk wrak – is aangeboden te bewijzen en de te bewijzen aangeboden feiten konden leiden tot beslissing van de zaak op dit punt. Zij waren derhalve ter zake dienende; derhalve had het Hof aan [eiser] de gelegenheid tot bewijslevering niet mogen onthouden, terwijl het Hof evenmin stelt, dat het aanbod niet ernstig gemeend of niet voldoende bepaald is, terwijl uit de twee getuigeverklaringen duidelijk naar voren komt hetgeen [eiser] op dit punt te bewijzen aanbood.;’’;