ECLI:NL:HR:1979:AC6624

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 juni 1979
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11419
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Dubbink
  • Ras
  • Drion
  • Snijders
  • Haardt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijsbaarheid van vordering tot schadevergoeding na belediging door publicatie in dagblad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 1979 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de besloten vennootschap B.V. De Courant Nieuws van de Dag en [verweerder]. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding die [verweerder] heeft ingesteld na publicatie van een artikel in De Courant, waarin hij werd beschuldigd van het 'nemen van de benen naar Frankrijk'. De Rechtbank had de vorderingen van [verweerder] afgewezen, maar het Gerechtshof te Amsterdam oordeelde in hoger beroep dat de publicatie onrechtmatig was en dat De Courant schadevergoeding moest betalen. De Hoge Raad heeft de zaak uiteindelijk beoordeeld en geconcludeerd dat de vorderingen van [verweerder] op basis van belediging niet konden worden toegewezen, omdat de uitgever niet als dader van de belediging kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde echter dat de vordering uit onrechtmatige daad wel toewijsbaar was, omdat de publicatie de eer en goede naam van [verweerder] had aangetast. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van De Courant en veroordeelde hen in de kosten van de procedure.

Uitspraak

22 juni 1979
Br.
De Hoge Raad der Nederlanden,
in de zaak nr. 11.419 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. De Courant Nieuws van de Dag, gevestigd te Amsterdam, eiseres tot cassatie van twee tussen partijen gewezen arresten van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 1977 en 6 april 1978, vertegenwoordigd door Mr. A.G. Maris, advocaat bij de Hoge Raad,
tegen
[verweerder], wonende te [woonplaats] , verweerder in cassatie, vertegenwoordigd door Mr. W. Blackstone, eveneens advocaat bij de Hoge Raad;
Gehoord partijen;
Gehoord de Advocaat-Generaal Berger in zijn conclusie strekkende tot verwerping van het beroep met de veroordeling van eiseres tot cassatie in de kosten op de voorziening gevallen;
Gezien de bestreden arresten en de stukken van het geding, waaruit het volgende blijkt:
Bij exploot van 11 juni 1974 heeft verweerder in cassatie - [verweerder] - de eiseres tot cassatie - De Courant - gedaagd voor de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam en gevorderd dat:
1. De Courant zal worden veroordeeld om aan [verweerder] te betalen een bedrag tot betering van het nadeel in eer en goede naam door [verweerder] geleden ad f 50.000, -- enz.
2. De Courant zal worden veroordeeld om aan [verweerder] te vergoeden de door [verweerder] ten gevolge van door De Courant gepleegde belediging en/of onrechtmatige daad geleden materiële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[verweerder] had daartoe onder meer gesteld:
dat op de voorpagina van De Courant Nieuws van de Dag van 18 februari 1974, een publicatie is verschenen met aantijgingen, welke inhouden een opzettelijke aanranding van [verweerder] 's eer en goede naam, daar die publicatie de kopregel bevat "directeur nam naar Frankrijk de benen", terwijl in de tekst [verweerder] wordt genoemd als directeur van de OKA-groep alsmede als directeur van de Zilver-Contant-Organisatie en vervolgens staat geschreven: "directeur [verweerder] is momenteel onvindbaar en is volgens het personeel ondergedoken in Frankrijk, waar hij een tweetal hotels bezit"; voorts is naast deze tekst een foto van [verweerder] afgedrukt met daaronder de woorden: [verweerder] ... uitgeweken naar Frankrijk ...
Na verweer van De Courant heeft de Rechtbank aan [verweerder] zijn vorderingen ontzegd, daartoe overwegende:
"1. dat tussen partijen als erkend, althans onvoldoende weersproken, en op grond van de inhoud van de overgelegde stukken vaststaat:
dat door De Courant het hierbovenvermelde nummer van haar dagblad is uitgegeven met de feitelijke hiervoor vermelde inhoud;
dat een telexbericht van 18 februari 1974 van het A.N.P. voor zover van belang inhield, dat het personeel van de failliet verklaarde drukkerij [A] te [plaats] het oneens is met de aangekondigde sluiting van het bedrijf; dat het bedrijf vooral zilverzegels drukt voor winkeliers; dat [verweerder] , algemeen directeur van het bedrijf, momenteel onvindbaar is en volgens het personeel zou zijn ondergedoken in Frankrijk, "waar hij twee hotels heeft aangekocht";
dat een telexbericht van 18 februari 1974 van het A.N.P. het vorige herriep en onder meer meldde dat de directeur [verweerder] liet weten dat hij zich op maandag niet op de drukkerij had laten zien en thuis was gebleven;
dat de redactie van het dagblad van De Courant naar aanleiding van die herroeping door het A.N.P. [verweerder] in het nummer van dat blad van woensdag 20 februari 1974 gelegenheid tot rectificatie heeft gegeven, waarvan [verweerder] gebruik heeft gemaakt;
2. dat [verweerder] zijn vorderingen in de eerste plaats baseert op het feit dat De Courant het dagblad met het gewraakte artikel heeft uitgegeven en zich daardoor aan belediging van [verweerder] heeft schuldig gemaakt;
3. dat echter bij de regeling van de drukpersmisdrijven in het Wetboek van Strafrecht uitdrukkelijk als dader van het misdrijf belediging de schrijver wordt aangemerkt en niet de uitgever van het beledigend geschrift;
4. dat ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit een daderschap van De Courant zou kunnen blijken;
5. dat reeds op deze grond de vorderingen, die op belediging gebaseerd zijn, zoals de vordering tot betering van het nadeel in eer en goede naam en de vordering tot schadevergoeding, voor zover die de goede naam betreft, dienen te worden afgewezen;
6. dat dan overblijft de vordering uit onrechtmatige daad;
7. dat het als uitgever verspreiden van een dagblad met een artikel, zoals in de eis omschreven, een verwijtbare gedraging oplevert, nu [verweerder] niet onvindbaar bleek te zijn en niet naar Frankrijk was vertrokken; dat immers in dat artikel niet op zakelijke wijze het A.N.P .- bericht wordt weergegeven, maar zonder enig voorbehoud en als vaststaand feit in de kop: "Directeur nam naar Frankrijk de benen", aan de lezers wordt kond gedaan dat [verweerder] zijn zaak of zaken in de steek heeft gelaten;
8. dat echter dit artikel niet op zichzelf staat en ook niet als zodanig mag worden beschouwd, maar daarbij tevens betrokken dienen te worden:
a. het artikel op bladzijde 11 van hetzelfde nummer, waar directeur [verweerder] sprekend wordt ingevoerd om zijn visie te geven op de kwestie van de zegels;
b. het artikel in het nummer van 20 februari 1974, waarbij op de voorpagina van dat nummer in roodgekleurde balk wordt aangekondigd: "Mijn zegelbedrijf is kerngezond" met verwijzing naar pagina 9 en op die pagina [verweerder] zeer uitvoerig aan het woord wordt gelaten over zijn persoon en de stand van zaken in de ondernemingen waarbij hij betrokken is;
9. dat in die omstandigheden de Rechtbank het uitgeven van het nummer van 18 februari 1974 van genoemd dagblad door De Courant niet van zodanige aard acht, dat zulks een onrechtmatige daad jegens [verweerder] oplevert;
10. dat daaruit volgt dat de ingestelde vorderingen moeten worden ontzegd met veroordeling van [verweerder] in de gedingkosten;".
Van deze uitspraak is [verweerder] in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam, welk Hof bij tussenarrest van 24 februari 1977 onder meer heeft overwogen:
15. [verweerder] beroept er zich onder meer op dat op 18 februari 1974 door De Courant over hem is gepubliceerd:
"directeur nam naar Frankrijk de benen";
"directeur [verweerder] is momenteel onvindbaar";
" [verweerder] ... uitgeweken naar Frankrijk", onder een foto van [verweerder] .
16. De onwaarheid van die berichten staat vast: [verweerder] had niet de benen genomen, was niet in Frankrijk en evenmin onvindbaar. Ook in het A.N.P .- bericht waaraan De Courant verklaart te hebben ontleend, vonden zó positief gestelde berichten geen steun.
17. Deze uitlatingen gezamenlijk, gedaan in een artikel waarin tevens wordt bericht dat "Contantzegels aan de grond" zit (een bedrijf van [verweerder] ), welk bericht wordt geillustreerd met de mededeling dat drukkerij [A] failliet is, welke drukkerij "een onderdeel van de OKA-organisatie" is en waarin [verweerder] wordt genoemd als "directeur van de OKA-groep", betekenen stellig een aanranding van de eer en goede naam van [verweerder] , immers hij komt daarin naar voren als iemand die zich in een voor de door hem geleide onderneming precaire situatie aan zijn verantwoordelijkheden onttrekt.
18. Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat door de publicatie van De Courant van 18 februari (bladzijde 11), geschreven door [betrokkene 1] , en door die van 20 februari "van onze economische redactie" het onrechtmatig (beledigend) karakter van het gewraakte artikel niet wordt weggenomen.
19. Eerstgenoemd artikel bevat niet meer dan een beschouwing van [verweerder] (die uiteraard, toen hij die beschouwing gaf, nog niet wist hoe op 18 februari de voorpagina van De Courant er uit zou zien) waarin hij positie kiest tegen de winkeliers die van het spaarzegeltjes-systeem afwillen. Het heeft met een weerlegging van voormelde belediging niet te maken.
20. Uit het interview van 20 februari 1974 is van belang:
De heer [verweerder] zou volgens geruchten zelfs de benen hebben genomen naar Frankrijk. "Waar halen ze de onzin vandaan", aldus de heer [verweerder] , die gewoon op zijn hoofdkantoor te Badhoevedorp te vinden is. "Ik ben alleen maar aandeelhouder in een groot hotel aan de Franse Rivièra, samen met een aantal Nederlandse Bankiers".
21. Deze uitlatingen en mededelingen doen wel blijken dat de onder 16 vermelde berichten niet juist zijn - en kunnen in zoverre schadebeperkend werken - [verweerder] was niettemin in opspraak gebracht en het is - afgezien van andere schadefactoren - geenszins onaannemelijk dat, gelijk hij stelt, een groot aantal zakelijke relaties het vertrouwen dat zij tevoren in hem stelden, hebben verloren; publicaties als die waarop dit geding is gebaseerd, plegen, naar de ervaring leert, door te werken omdat zij, mede door de toon waarin zij, gelijk ook in casu, worden geschreven, een smet werpen op de reputatie van de betrokkene als zakenman en deze smet wordt door het enkele rechtzetten van de feiten die aan de publicatie ten grondslag liggen, niet gezuiverd.".
Voorts heeft het Hof [verweerder] toegelaten door geschriften en getuigen te bewijzen dat de te dezer zake bevoegde organen van De Courant het bericht op de voorpagina van haar blad van 18 februari 1974 - vervolgd op blad 5 - voor de verschijning hebben gekend.
Na gehouden getuigenverhoor heeft het Hof bij eind-arrest van 6 april 1978 de vordering uit belediging ontzegd en De Courant veroordeeld om aan [verweerder] te vergoeden de door hem ten gevolge van de ten processe bedoelde onrechtmatige daad geleden materiële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, daartoe onder meer overwegend :
"4. In het tussenarrest van het Hof is vastgesteld dat de bestreden berichten onwaar waren (15 en 16); voorts dat zij geschikt waren, het publiek afkerig te maken van (het zaken doen met) [verweerder] , terwijl voorts (16, tweede zin) voldoende vaststaat dat de aan De Courant tegenover [verweerder] betamende maatschappelijke zorgvuldigheid eerstgenoemde had moeten weerhouden, tot publicatie over te gaan, nu berichten als de onderhavige in het A.N.P .- bericht waaraan De Courant verklaart te hebben ontleend, geen steun vond. Dat laatste betekent tevens dat aan de zijde van De Courant schuld is die tot vergoeding van schade verplicht.
5. Uit de overwegingen 18 - 21 van het tussenarrest vloeit voort dat de daar bedoelde feiten hoogstens schadebeperkend kunnen werken, niet de - uit het sub 4 vastgestelde voortvloeiende - onrechtmatigheid wegnemen.";
Overwegende dat De Courant beide arresten van het Hof bestrijdt met het volgende middel van cassatie:
"Schending van het recht en/of verzuim van vormen, welker niet inachtneming nietigheid meebrengt, in het bijzonder van de artikelen 175 van de Grondwet, 20 en 69 van de Wet op de rechterlijke organisatie, 1401, 1402, 1403, 1902 en 1903 van het Burgerlijk Wetboek, 48, 59, 141, 142, 343, 349, 353 en 612 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, door te overwegen en op grond daarvan te beslissen, gelijk in voormelde arresten is omschreven, ten onrechte:
1. De beslissing van het Hof in rechtsoverweging 17 van het interlocutoir arrest, in verband met de overige rechtsoverwegingen van dit arrest en het eindarrest, is onjuist althans niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Wezenlijk in rechtsoverweging 17 is: " ... immers hij komt daarin (sc. in het gewraakte artikel) naar voren als iemand die zich in een voor de door hem geleide onderneming precaire situatie aan zijn verantwoordelijkheden onttrekt.
's Hofs beslissing is in strijd met het recht of niet naar behoren met redenen omkleed, omdat De Courant bij memorie van antwoord heeft aangevoerd - mede als bezwaar of grief in incidenteel appel - dat in deze niet van een verwijtbare gedraging sprake is, omdat [verweerder] inderdaad in feite onvindbaar was, al bestond deze niet in een verblijf in Frankrijk maar in thuiszitten. " [verweerder] was dus niet in Frankrijk, maar thuis ondergedoken. Een directeur- eigenaar van een bijna failliete onderneming, [A] , die in een crisis van het bedrijf niet op kantoor komt maar thuis onderduikt, kan zich in redelijkheid niet beklagen over voormelde berichtgeving. Hij lokt een dergelijke berichtgeving door zijn gedrag uit en heeft daaraan derhalve eigen schuld".
Door omtrent dit bezwaar of deze grief en het daarin gelegen beroep op het ontbreken van verwijtbaarheid en op eigen schuld niet te beslissen en wel te beslissen als in voormelde arresten is omschreven heeft het Hof zijn arresten niet naar behoren met redenen omkleed en De Courant in strijd met het recht tot vergoeding van schade op grond van onrechtmatige daad jegens [verweerder] geoordeeld.
2. ' s Hofs arresten zijn niet naar behoren gemotiveerd, althans in strijd met het recht.
Immers, De Courant heeft bij memorie van antwoord betwist dat [verweerder] schade heeft geleden als gevolg van het gewraakte artikel en zelfs dat deze aannemelijk is. De Courant heeft daaraan toegevoegd: "De Courant heeft andere persartikelen overgelegd uit onder andere Nieuwe Revu, Haagsche Post, Vrij Nederland en de Telegraaf van omstreeks hetzelfde tijdstip en dezelfde strekking als het gewraakte artikel in Courant Nieuws van de Dag. Het is onduidelijk waarom eventuele schade voor [verweerder] nu juist door het artikel in de Courant Nieuws van de Dag zou zijn veroorzaakt. Dat wordt dan ook door De Courant betwist".
Bij akte bij pleidooi in prima heeft De Courant krantenknipsels overgelegd van de Telegraaf van 13 februari 1974 "Contantzegel van de baan", Het Parool van 19 februari 1974 "Drukkerij van Contantzegels over de kop', de Telegraaf van 19 februari 1974 "Moeilijkheden met de Contantzegels" en een avondkrant van 18 februari 1974.
Door dienaangaande niet te beslissen en wel te beslissen dat De Courant gehouden is tot vergoeding van de door [verweerder] ten gevolge van de onrechtmatige daad van De Courant geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, heeft het Hof zijn arresten niet naar behoren gemotiveerd en het recht geschonden.
3. ' s Hofs arresten zijn niet naar behoren gemotiveerd en in strijd met het recht, omdat het Hof niet heeft beslist omtrent de betwisting, bij conclusie van dupliek in prima en bij memorie van antwoord in appel, van de schadefactoren, die [verweerder] bij conclusie van repliek, na betwisting door De Courant van door [verweerder] geleden schade, had aangevoerd, en omtrent de aannemelijkheid van schade van [verweerder] .
Door zonder daarop in te gaan de vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet toe te wijzen, heeft het Hof het recht geschonden of zijn arresten niet naar behoren met redenen omkleed.
4. ' s Hofs arresten zijn niet naar behoren gemotiveerd en in strijd met het recht.
Immers, De Courant heeft bij memorie van antwoord in appel als verweer aangevoerd, dat van belediging of onrechtmatige daad geen sprake is, omdat De Courant aan [verweerder] een wederwoord ter rectificatie heeft aangeboden, waarvan [verweerder] gebruik gemaakt heeft. De Courant heeft daaraan toegevoegd: "Doordat [verweerder] en zijn raadsman dit wederwoord verzocht en aanvaard hebben, hebben zij hun recht op schadevergoeding prijsgegeven of verwerkt". De Courant heeft in aansluiting daarop het ter zake in de stukken, conclusies van antwoord en dupliek in prima, gestelde gehandhaafd en getuigenbewijs omtrent de gang van zaken aangeboden.
Door na te laten over het beroep van De Courant op prijsgave of verwerking van het recht op schadevergoeding op basis van de gang van zaken (verzoek daartoe van [verweerder] en accoordbevinding door [verweerder] met de rectificatie, gelijk in de gedingstukken gesteld) te beslissen en, alsmede over het aanbod tot getuigenbewijs omtrent de gang van zaken, door wel de vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet toe te wijzen, heeft het Hof zijn arresten niet naar de eis der wet met redenen omkleed althans het recht geschonden. ";
Overwegende omtrent dit middel:
Bij het eerste onderdeel heeft De Courant geen belang, omdat de rechtsoverweging van het tussenarrest waartegen het zich richt (de zeventiende), betrekking heeft op de primaire vordering van [verweerder] uit hoofde van belediging, welke vordering echter bij 's Hofs eindarrest juist niet werd toegewezen.
Ook onderdeel 2 faalt. Het feit dat ook andere kranten in dezelfde periode artikelen zouden hebben gepubliceerd van dezelfde strekking als het gewraakte artikel in Het Nieuws van de Dag, staat op zich zelf niet in de weg aan de mogelijkheid dat schade voor [verweerder] als gevolg van laatstgenoemde publicatie aannemelijk is. Meer is - wat het element van schade betreft - niet nodig voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat. Ook dit onderdeel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
Onderdeel 3 faalt om overeenkomstige redenen. Het bevat de klacht dat het Hof niet heeft beslist over de betwisting door De Courant van enige door [verweerder] gestelde schadefactoren. Voor toewijzing van de vordering tot schade, op te maken bij staat, is echter de mogelijkheid van schade voldoende, welke mogelijkheid het Hof blijkens rechtsoverweging 21 van het arrest van 24 februari 1977 en de rechtsoverwegingen 4 en 5 van het arrest van 6 april 1978 hier aanwezig heeft geoordeeld.
Ook onderdeel 4 faalt. Het feit dat [verweerder] en zijn raadsman het door De Courant geplaatste wederwoord verzocht en aanvaard hebben, brengt niet zonder meer mee dat [verweerder] zijn recht op schadevergoeding heeft prijsgegeven of verwerkt. Het onderdeel voert niet aan dat De Courant omstandigheden zou hebben gesteld die het Hof tot een ander oordeel hadden kunnen brengen.
Waar geen van de onderdelen tot cassatie kunnen leiden, dient het beroep te worden verworpen;
Verwerpt het beroep;
Veroordeelt De Courant in de kosten op de voorziening in cassatie gevallen, welke tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] worden begroot op f 230,45 aan verschotten en f 1.700, -- voor salaris.
Aldus gedaan door Mrs. Dubbink, President, Ras, Vice-President, Drion, Snijders en Haardt, Raden, en door de President voornoemd uitgesproken ter openbare terechtzitting van de twee en twintigste juni 1900 negen en zeventig, in tegenwoordigheid van de Advocaat-Generaal Franx.