ECLI:NL:HR:1981:AW9568

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 1981
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20 437
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. van Dijk
  • A. Reynders
  • J. van Vucht
  • W. van der Vorm
  • A. Bloembergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onroerend-goedbelastingen en de verordening van de gemeente Vinkeveen en Waverveen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 1981 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Vinkeveen en Waverveen voor het jaar 1977. De belanghebbende, eigenaar van een zomerhuis, had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de aanslagen die hem waren opgelegd. Hij stelde dat de gemeente onterecht een verhoging van 294% had doorgevoerd ten opzichte van de voorgaande belastingen, en dat hij slechts aangeslagen diende te worden voor een bedrag van f 88,15, met een maximale verhoging van 6 tot 7% voor inflatie. De belanghebbende voerde aan dat de gemeente hem had verzekerd dat de onroerend-goedbelastingen de oude belastingen zouden vervangen, en dat de nieuwe aanslagen onredelijk hoog waren.

Het Hof had eerder geoordeeld dat de belanghebbende als feitelijk gebruiker van het onroerend goed op 1 januari 1977 moest worden aangemerkt, ondanks het feit dat het zomerhuis in de wintermaanden niet bewoond mocht worden. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de aanslagen niet in strijd met het recht waren opgelegd. De Hoge Raad stelde vast dat de verordening van de gemeente geen grondslag bood voor een aanslag naar tijdsgelang, zoals door de belanghebbende werd voorgestaan. De Hoge Raad verwierp het beroep van de belanghebbende, waarmee de uitspraak van het Hof werd bevestigd.

Uitspraak

29 april 1981
nr. 20.437
DG.
De Hoge Raad der Nederlanden,
Gezien het beroepschrift in cassatie van
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het Gerechtshof te
Amsterdamvan 26 augustus 1980 betreffende de na te melden hem opgelegde aanslagen in de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Vinkeveen en Waverveen voor het jaar 1977;
Gezien de stukken;
Overwegende dat belanghebbende, aan wie wegens genot krachtens zakelijk recht en wegens feitelijk gebruik van het onroerend goed plaatselijk bekend [a-straat 1] te [Q] op één aanslagbiljet voorkomende aanslagen in de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Vinkeveen en Waverveen voor het jaar 1977 zijn opgelegd, na vergeefs bezwaar bij Burgemeester en Wethouders van hun uitspraak in beroep is gekomen bij het Hof;
Overwegende dat in de gemeente Vinkeveen en Waverveen geldt een "Verordening onroerend-goedbelastingen", waarvan de voor dit geschil van belang zijnde artikelen voor het onderhavige belastingjaar luiden als volgt:
"Voorwerp van de belastingen; belastbaar feit; belastingplicht.
Artikel 1.
Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerend goed - met uitzondering van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond - worden onder de naam "onroerend-goedbelasting" jaarlijks geheven:
a. een directe belasting van degene, die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het belastingjaar een onroerend goed al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht feitelijk gebruikt;
b. een directe belasting van degene, die bij het begin van het belastingjaar van een onroerend goed het genot heeft krachtens zakelijk recht.
Artikel 1a.
In afwijking in zoverre van het bepaalde in artikel 1 onder letter a wordt als gebruiker van een zomerhuis aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar daarvan het genot heeft krachtens zakelijk recht.
Grondslag van de belastingen.
Artikel 2.
De grondslag waarnaar de in artikel 1 bedoelde belastingen worden geheven, is de waarde welke aan het onroerende goed in het economische verkeer kan worden toegekend.
Begripsomschrijvingen.
Artikel 3.
Deze verordening verstaat onder:
1. een onroerend goed dan wel het onroerende goed:
a. een gebouwd eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden - daaronder begrepen de ondergrond van die eigendom en die aanhorigheden - met zijn ongebouwde aanhorigheden;
b. een ongebouwd eigendom, niet zijnde de ondergrond of een aanhorigheid van een gebouwd eigendom;
c. indien gedeelten van de in letter a of b bedoelde eigendommen - andere dan de gedeelten van een onroerend goed als bedoeld in artikel 2, tweede lid, letter b, van het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen - blijkens hun indeling zijn bestemd om als een afzonderlijke geheel te worden gebruikt; elk als zodanig bestemd gedeelte;
2. enzovoorts;
4. zomerhuis:
een woning, welke niet permanent wordt bewoond en bestemd is voor en gebezigd wordt als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden.
Heffingsgrondslag.
Artikel 4.
1. Voor de vaststelling van de heffingsgrondslag wordt de waarde in het economische verkeer bepaald op die welke aan het onroerende goed dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het goed in de staat waarin het zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen.
2. Enzovoorts.
Artikel 5.
1. De heffingsgrondslag wordt vastgesteld naar de toestand op 1 januari 1977 en vervolgens naar de toestand op een tijdstip dat telkens 4 jaren later valt. Enzovoorts.
Belastingtarief.
Artikel 6.
1. Voor elke volle f 3.000, -- van de heffingsgrondslag bedraagt de belasting bedoeld
1. in artikel 1, letter a, f 3,80
2. in artikel 1, letter b, f 4,70.
2. Enzovoorts.";
Overwegende dat het Hof als vaststaand heeft aangemerkt:
"1. Belanghebbende is eigenaar van het huis zijnde een op eigen grond gelegen zomerhuis dat ingevolge een gemeentelijke verordening slechts mag worden bewoond van 1 maart tot 1 november. Dit huis, dat in 1967 door belanghebbende voor f 93.000, - - is gekocht, wordt uitsluitend door belanghebbende en zijn gezin gebruikt; het wordt niet verhuurd. Het is gedurende het gehele jaar gemeubileerd.
2. Bij het vertoogschrift is een taxatierapport overgelegd waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt en waarin de waarde in het economisch verkeer van het huis per 1 januari 1976 wordt getaxeerd op f 125.000,--.
3. Bij het beroepschrift is een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de opstal voor de brandverzekering wordt gesteld op f 100.000, --.
4. Tot de stukken behoren voorts een aan alle inwoners van de gemeente toegezonden folder waarin een uiteenzetting wordt gegeven over de in de gemeente te heffen onroerend-goedbelastingen en een brief van de gemeente aan belanghebbende van juni 1977 waarin wordt medegedeeld dat het onroerend goed is gewaardeerd op f 125.000, -- en waarin een aantal mededelingen worden gedaan.";
Overwegende dat het Hof het standpunt van belanghebbende als volgt heeft weergegeven:
"a) De toenmalige Minister van Financiën heeft indertijd in de kamer verklaard, dat de onroerend-goedbelasting in de plaats zou komen voor de toen bestaande - onder andere Grond - Weg - Personele belasting.
b) De Gemeente Vinkeveen en Waverveen bericht dan ook in haar circulaire nummer 1916 dat de onroerend-goedbelastingen in de plaats komen van de personele- en grondbelasting, straat- en wegbelasting.
c) Voorheen werd belanghebbende aangeslagen voor de belastingen:
1976 Grondbelasting
ƒ 17,42
1976 Wegbelasting
ƒ 33,--
1 juni 1976 - 31 mei 1977 - ƒ 22,01 per jaar ƒ 34,59 volgens Gemeente moet dit zijn
ƒ
37,73
ƒ 88,15
d ) In de aanslag 3665.0164.4702 wordt belanghebbende aangeslagen voor f 347, --; de aanslag is f 258,85 te hoog, een verhoging van 294% en dus volkomen in strijd met de punten a en b.
e ) Wanneer de Gemeente in haar beslissing zegt, dat ""door de wijziging in het systeem van belastingheffing zullen er verschillen komen tussen de thans te betalen bedragen en de voorheen geldende bedragen"" kan men naar belanghebbendes mening een verhoging van 294% geen "verschil" meer noemen.
f) Wanneer de Gemeente in haar beslissing stelt dat voor woningwetwoningen in Westerheul de personele belasting meer dan f 200, -- bedroeg, heeft dat niets met zijn bezwaarschrift te maken en doet dat dus niet ter zake.
g ) De door de Gemeente getaxeerde waarde f 125.000, -- wordt omschreven ""de waarde van ondergenoemd pand is vastgesteld op"". Belanghebbende beschikt over een taxatierapport van een beëdigd makelaar/taxateur die op dezelfde wijze als de Gemeente heeft getaxeerd en zijn taxatie is f 100.000, --
h ) In de aanslag vindt belasting wegens feitelijk gebruik op jaarbasis plaats.
Volgens artikel 15 der zomerhuisjes-verordening 1960 is het bewonen van het betreffende zomerhuisje uitsluitend toegestaan van 1 maart tot 1 november. De aanslag mag dus in geen geval hoger zijn dan 8/12 deel van de aanslag "feitelijk gebruik".
i ) Uit een fotocopie van een publicatie betreffende de onroerend-goedbelasting van de Gemeente Vinkeveen en Waverveen blijkt wederom duidelijk, dat de onroerend-goedbelasting een vervanging is van de belastingen.
Op grond van het vorenstaande is belanghebbende van oordeel, dat hij dient te worden aangeslagen voor een totaalbedrag van f 88,15 met een maximale verhoging van 6 tot 7% (maatstaf inflatie respectievelijk huurverhoging).";
Overwegende dat het Hof het standpunt van Burgemeester en Wethouders als volgt heeft weergegeven:
"Ad a tot en met f en i.
De mogelijkheid om de onroerend-goedbelastingen te heffen is in de gemeentewet opgenomen bij de Wet van 24 december 1970, Stb. 608. In deze wet is tevens bepaald, dat zolang de onroerend-goedbelastingen nog niet worden geheven, de gemeente onder meer personele- en grondbelasting en straat- en wegbelasting kan blijven heffen. Gesteld kan dus worden, dat de onroerend-goedbelastingen bij invoering voor laatstgenoemde belastingen in de plaats komen. In het op eerdergenoemde wet gevolgde besluit- onroerend-goedbelasting zijn echter wel begrenzingen van de belastingheffing in totaliteit aangegeven, doch zijn geen bepalingen opgenomen met de strekking dat de individuele belastingplichtige bij invoering van de onroerend-goedbelastingen eenzelfde belastingbedrag verschuldigd blijft. Dat er door wijziging in het systeem van belastingheffing forse verschillen kunnen optreden behoeft, gelet op de verouderde grondslagen van de weggevallen belastingen, geen betoog. Ter verduidelijking hebben Burgemeester en Wethouders in de uitspraak op het bezwaarschrift dan ook aangehaald het voorbeeld, dat voor een nieuwe woning-wetwoning een bedrag van f 200, -- aan personele belasting is verschuldigd, waarmee wel degelijk een verhelderende informatie aan reclamant is verstrekt.
Ad g en h.
Voor weerlegging van de argumenten genoemd in het beroepschrift onder de letters g en h verwijzen zij naar het rapport van het Taxatiebureau onroerende goederen voor Nederlandse gemeenten te Ede de dato 22 november 1978 waaraan Burgemeester en Wethouders zich conformeren.
Op grond van het vorenstaande geven Burgemeester en Wethouder het Hof in overweging op het beroepschrift afwijzend te beslissen.";
Overwegende dat het Hof omtrent het geschil heeft overwogen:
"Ingevolge de Verordening wordt de belasting geheven naar de waarde in het economische verkeer naar de toestand op 1 januari 1977.
Voor de bepaling van deze waarde kent het Hof geen betekenis toe aan het onder 3 genoemde rapport, daar daarin slechts de herbouwwaarde van de opstal is getaxeerd.
Op grond van hetgeen onder 1 en 2 is vermeld stelt het Hof de waarde in het economische verkeer naar de toestand op 1 januari 1977, mede gelet op de tot die datum plaats gevonden hebbende prijsstijgingen, op ten minste f 125.000, --.
Aan het Hof is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende aan enige door hem genoemde - of overigens gebleken - uitlating het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de in geding zijnde aanslagen tot lagere bedragen zouden worden opgelegd.
Uit de onder 1 vermelde feiten leidt het Hof af dat belanghebbende naar de omstandigheden beoordeeld als feitelijk gebruiker van het onroerend goed op 1 januari 1977 moet worden aangemerkt.
Daar het Hof uit die feiten eveneens afleidt dat het onroerend goed een zomerhuis is in de zin van artikel 3, lid 4, van de Verordening en vast staat dat belanghebbende eigenaar is voert de fictie vervat in artikel la van de Verordening tot hetzelfde resultaat.
Onder deze omstandigheden behoeft niet te worden onderzocht of laatstgenoemd voorschrift verbindende kracht heeft. Ook overigens is niet gebleken dat de aanslagen in strijd met het recht zijn opgelegd. Met name de omstandigheid dat het zomerhuis enige maanden per jaar niet mag worden bewoond geeft geen aanleiding tot vermindering van de aanslag reeds hierom niet omdat aannemelijk is dat deze omstandigheid mede bepalend is voor de waarde in het economisch verkeer.
Mitsdien zijn de aanslagen niet tot te hoge bedragen opgelegd.";
Overwegende dat het Hof op die gronden de uitspraak van Burgemeester en Wethouders heeft bevestigd;
Overwegende dat belanghebbende in cassatie het volgende aanvoert:
"De gemeente Vinkeveen en Waverveen heeft aan belanghebbende zwart op wit bevestigd, dat de onroerend-goedbelastingen in de plaats komen van de personele- en grondbelasting, straat- en wegbelasting.
Het totaalbedrag van de oude grond- weg- en personele-belasting bedroeg in 1976 f 88,15.
Over het jaar 1977 werd belanghebbende aangeslagen voor f 347, -- , in vergelijking met 1976 een verhoging van f 258,85 of 294%.
Het is belanghebbende bekend, dat gemeenten de tarieven onroerend-goedbelasting respectievelijk eigenaar/feitelijk gebruiker zelf mogen vaststellen.
Van dit zelf vaststellen is door de gemeente Vinkeveen en Waverveen op ernstige wijze misbruik gemaakt door in 1 jaar een verhoging van 294% in te voeren. Dat deze opzet van de gemeente Vinkeveen en Waverveen wordt gedekt met de "Koninklijke goedkeuring" is een zeer kwalijke zaak.
Het is nooit de bedoeling van de toenmalige regering geweest dat gemeenten dergelijke schandelijke verhogingen zouden invoeren.
De strenge prijsbeheersing die in Nederland reeds jarenlang door de overheid aan het bedrijfsleven wordt opgelegd geldt fatsoenshalve ook voor overheidslichamen. Of zijn de burgers "vogelvrij verklaard"? In artikel la van de Verordening wordt gesproken over ""die bij het begin van het belastingjaar van een zomerhuis het genot heeft krachtens zakelijk recht"".
Dit zomerhuis mag van de gemeente Vinkeveen en Waverveen gedurende januari-februari-november-december niet bewoond worden.
Doet belanghebbende het toch dan loopt hij de kans, dat hij door de Rijkspolitie uit zijn huis wordt verwijderd.
Als feitelijk gebruiker die volgens de voorschriften van de gemeente er dus van l maart tot en met 31 oktober mag verblijven, kan belanghebbende dus alleen aangeslagen worden voor 8/12 deel van de jaaraanslag feitelijk gebruiker; 4/12 deel van het jaar mag belanghebbende er niet wonen en dan is hij dus ook geen feitelijk gebruiker.
""Het genot heeft krachtens zakelijk recht"" is dus geheel misplaatst. Uit alle punten van belanghebbendes beroepschrift zal ieder gezond denkend mens tot de conclusie komen, dat zijn bezwaren tegen de aanslag onroerend-goedbelastingen 1977 volkomen gegrond zijn.
De uitdrukking van het Hof "niet aannemelijk" is naar belanghebbendes mening een onjuiste uitspraak waarbij het Hof zich neerlegt bij respectievelijk voorbij gaat aan de door de gemeente Vinkeveen en Waverveen gepleegde overtreding wegens "onbehoorlijk bestuur".
Belanghebbende blijft van oordeel, dat hij dient te worden aangeslagen voor een totaalbedrag van f 88,15 met een maximale verhoging van 6 tot 7% (inflatiecorrectie respectievelijk huurverhoging).";
Overwegende dienaangaande:
dat het Hof heeft vastgesteld: dat belanghebbende eigenaar is van het in dit geding bedoelde onroerend goed dat hij in 1967 heeft gekocht; dat dit onroerend goed betreft een op eigen grond gelegen zomerhuis, hetwelk uitsluitend door belanghebbende en zijn gezin wordt gebruikt, niet wordt verhuurd en gedurende het gehele jaar is gemeubileerd;
dat het Hof uit deze feiten terecht heeft afgeleid dat belanghebbende naar de omstandigheden beoordeeld als feitelijk gebruiker van het onroerend goed op 1 januari 1977 moet worden aangemerkt;
dat de omstandigheid, dat ter plaatse het bewonen van een zomerhuis in de wintermaanden - waarin de peildatum is gelegen - niet is toegestaan, daaraan niet afdoet;
dat voorts de Verordening geen grondslag biedt voor een aanslag naar tijdsgelang, zoals door belanghebbende voorgestaan;
dat belanghebbendes stelling, dat hij op 1 januari 1977 evenmin het "genot krachtens zakelijk recht" van het onroerend 1 goed had, afstuit op 's Hofs in cassatie onaantastbare en overigens ook niet bestreden vaststelling dat belanghebbende sedert 1967 eigenaar is van dat goed;
dat belanghebbende in cassatie herhaalt zijn reeds voor het Hof geponeerde stelling hierop neerkomende dat hij op grond van de inhoud van een door de gemeente aan al haar inwoners toegezonden folder, waarin een uiteenzetting wordt gegeven over de in de gemeente te heffen onroerend-goedbelastingen, en van een brief van de gemeente van juni 1977, waarin nadere mededelingen over de onroerend-goedbelastingen worden gedaan, erop mocht vertrouwen dat in de gemeente Vinkeveen en Waverveen niet een onroerend-goedbelasting zou worden geheven welke in individuele gevallen ertoe zou kunnen leiden dat aanslagen worden opgelegd die in totaal bijna driemaal zo hoog zijn als de aanslagen in de voormalige personele- grond- en straatbelasting tezamen;
dat, nu de uitlegging van vorenbedoelde stukken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en het Hof heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende aan enige door hem genoemde - of overigens gebleken - uitlating het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de in het geding zijnde aanslagen tot lagere bedragen zouden worden opgelegd, belanghebbendes evengenoemde stelling niet tot cassatie kan leiden;
dat mitsdien geen van belanghebbendes grieven doel treft;
Verwerpt het beroep.
Gedaan bij de Heren Van Dijk, Vice-President, Reynders, Van Vucht, Van der Vorm en Bloembergen, Raden, en door de Vice- President voornoemd uitgesproken ter Raadkamer van de negen en twintigste april 1900 een en tachtig, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Ilsink.