Uitspraak
Eerste Kamer
Req. nr. 6667
AT
2. Mr. Drs. Henri Petrus Johannes OPHOF,
advocaten en procureurs gevestigd te Rotterdam, in hun hoedanigheid van bewindvoerders in de surséance van betaling van [A] B.V. en bewindvoerders in de surséances van betaling van, respectievelijk sedert 1 november 1983 curatoren in de faillissementen van [B] B.V. en [C] N.V.,
alle vennootschappen gevestigd te Rotterdam,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: Mr. C.J.J.C. van Nispen,
notaris ter standplaats Rotterdam,
wonende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. C.D. van Boeschoten.
Ingevolge art. 223b F. is notaris Maas op 16 en 31 december 1982 desverzocht verschenen voor de Rechter-Commissaris in de aan voornoemde vennootschappen verleende surséances van betaling. Na aanvankelijk te hebben geweigerd ook maar een enkele van de hem toen voorgelegde vragen te beantwoorden, zich beroepend op verschoningsrecht, ontleend aan zijn ambt, heeft hij tenslotte slechts de eerste vraag ten dele beantwoord.
Nadat het beroep op verschoningsrecht van de zijde van de notaris was toegelicht, heeft de Rechter-Commissaris bij beschikking van 17 januari 1983 de getuige gelast de in die beschikking opgenomen vragen, voor zover nog niet beantwoord, alsnog te beantwoorden.
Tegen deze beschikking heeft de notaris hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te
's-Gravenhage.
Bij beschikking van 23 december 1983 heeft het Hof de beschikking van de Rechter-Commissaris vernietigd en opnieuw beschikkende, verstaan dat de getuige, notaris Maas, zich van het afleggen van getuigenis met betrekking tot de door hem nog niet beantwoorde vragen, zoals vermeld in de vernietigde beschikking, kan verschonen en derhalve bepaald dat de getuige die vragen niet behoeft te beantwoorden.
De beschikking van de Rechter-Commissaris en de beschikking van het Hof zijn aan deze beschikking gehecht.
Tegen de beschikking van het Hof hebben verzoekers tot cassatie – hierna te noemen de bewindvoerders – beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierequest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De notaris heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Biegman-Hartogh strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking van het Hof en tot bekrachtiging van de beschikking van de Rechter-Commissaris.
3.1. De onderhavige zaak stelt de vraag aan de orde welke de reikwijdte is van het aan de notaris op grond van zijn ambts- of beroepsgeheim toekomende verschoningsrecht.
Te dien aanzien moet worden vooropgesteld dat, naar in cassatie terecht onbestreden is gebleven, de notaris behoort tot de beperkte groep van personen die uit hoofde van de aard van hun maatschappelijke functie verplicht zijn tot geheimhouding van al hetgeen hun in hun hoedanigheid wordt toevertrouwd, en aan wie in verband daarmede tevens het recht toekomt zich te dien aanzien ook ten overstaan van de rechter van het afleggen van getuigenis te verschonen. De grondslag van dit verschoningsrecht moet worden gezocht in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden.
Dit beginsel vindt onder meer erkenning voor het burgerlijk recht in art. 1946 lid 2, aanhef en onder 3⁰, BW, voor het strafrecht in art. 218 Sv. en voor het belastingrecht in de artt. 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en 15 lid 3 aanhef en onder b, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Wat de notaris betreft, bestaat nog deze bijzonderheid dat met betrekking tot de door hem verleden akten de beperkte geheimhoudingsplicht van art. 42 van de Wet op het Notarisambt geldt, die in de onderhavige zaak echter geen rol speelt.
Het gaat in deze zaak om een verhoor als bedoeld in art. 223b F. in de surséance van drie vennootschappen behorende tot het [A]-concern, gehouden teneinde opheldering te krijgen omtrent onder meer de vraag of de directie van (een of meer van) deze vennootschappen zich begin maart 1980 bewust was, dat die vennootschap(pen) zich in 1979 door middel van een zogenaamde positieve/negatieve hypotheekverklaring had(den) gebonden jegens "het bankensyndicaat". In dat kader zijn aan de notaris de volgende vragen voorgelegd:
"1. Bent u op 26 maart 1980 al dan niet in gezelschap van Uw collega Hoek naar [A] geweest of hebben op die dag directieleden van [A] U of de heer Hoek en U opgezocht op uw kantoor?
2. Op wiens verzoek vond het in de vorige vraag bedoelde onderhoud plaats?
3. Is het juist dat U aanvankelijk in zoverre geen succes boekte dat de heren Koopmans en/of Van Berkel weigerden de volmacht (bijlage 8c in de hypotheekklapper) te tekenen?
4. Op welke gronden hebben de heren Koopmans en/of Van Berkel in dat stadium geweigerd te tekenen?
5. Later op die dag is blijkens de genoemde bijlage de volmacht toch getekend, en wel ten overstaan van notaris Hoek. Is U bekend waar dat gebeurde en wat er intussen gebeurd was dat de heren Van Berkel en Koopmans tenslotte wel tekenden wat zij aanvankelijk niet wilden ondertekenen?"
Onderdeel 1 van het middel betoogt dat bij de vraag wat als aan de notaris toevertrouwd heeft te gelden, - in afwijking van het voorgaande – een algemeen onderscheid moet worden gemaakt tussen vertrouwelijke en minder vertrouwelijke gegevens en dat zijn verschoningsrecht alleen de eerste categorie zou betreffen. Dit betoog moet worden verworpen. Het miskent dat het verschoningsrecht ten doel heeft cliënten en andere belanghebbenden zekerheid te geven dat zij vrijelijk met de notaris kunnen spreken. Die zekerheid zou door het maken van zulk een onderscheid op onaanvaardbare wijze worden aangetast.
Subonderdeel A 2 treft geen doel omdat, gezien het hiervoor onder 3.3 overwogene, niet ter zake doet of het belang van de betrokken vennootschappen nog met eerbiediging van het door de notaris ingeroepen verschoningsrecht kan zijn gediend.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de bewindvoerders in de kosten van het geding in cassatie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de notaris begroot op ƒ 400,-- aan verschotten en ƒ 1.700,-- voor salaris.