4.2. In het eveneens tot de stukken van het geding behorende klaagschrift ex art. 552a Sv. stelt [klager] dat de inbeslagneming ‘’zonder recht of titel’’ is geschied, weshalve hij zich beklaagt over de voortduring van het beslag.
4.3. Dienaangaande overwoog de Rechtbank:
De officier van justitie heeft kennelijk op grond van artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering op 1 december 1986 een rogatoire commissie doen uitgaan, op grond waarvan op 5 december 1986 inbeslagneming in Antwerpen is gevolgd en op 13 januari 1987 na overdracht door de Belgische autoriteiten inbeslagneming in Nederland.
Volgens mededeling van de officier van justitie is te dezer zake door het openbaar ministerie ook thans nog een gerechtelijk vooronderzoek gevorderd.
Aangezien derhalve aan de voorwaarden van artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering niet is voldaan en de bevoegdheid van de officier van justitie tot inbeslagneming niet op enig ander artikel gegrond kan worden, ligt het beslag thans onrechtmatig en dient teruggave van het inbeslaggenomene te worden bevolen.
4.4.1. Een redelijke wetsuitlegging brengt mede dat het bepaalde in art. 97, eerste lid, Sv. ook van toepassing is indien de officier van justitie huiszoeking ter inbeslagneming niet doet, maar door middel van een verzoek om internationale rechtshulp bewerkstelligt. Art. 44 van evengenoemd Verdrag, volgens hetwelk op de uitvoering van verzoeken om rechtshulp uitsluitend de wet van de aangezochte Partij van toepassing is, doet daaraan niet af.
4.4.2. De eerste twee in de toelichting op het middel vervatte klachten falen mitsdien.
4.5.1. Indien de rechter het beklag over de inbeslagneming gegrond bevindt, dient hij ingevolge art. 552a, vijfde lid, Sv. de daarmede overeenkomende last te geven. Indien het voorwerpen, dossiers of documenten betreft als bedoeld in art. 29, tweede lid, van het genoemde Verdrag, en de daar bedoelde aangezochte Partij daarvan geen afstand heeft gedaan, dient hij ingevolge die bepaling de teruggave aan die Staat te bevelen.
4.5.2. Nu de Rechtbank niet heeft vastgesteld dat de Belgische autoriteiten afstand hebben gedaan van het op verzoek van de Officier van Justitie inbeslaggenomen geld, had zij derhalve niet de teruggave van dat geld aan [klager] mogen bevelen.
4.5.3. De in de toelichting bij het middel onder 3 vervatte klacht, dat de Rechtbank in dit stadium niet de teruggave van het geld aan klager had mogen bevelen, is mitsdien gegrond.