Uitspraak
20 mei 1988.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 1988 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen VE-VA FABRIKATIONS GmbH en een verweerder die niet verschenen was. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat Mr. J.L. de Wijkerslooth, had de verweerder gedagvaard voor de Rechtbank te Roermond, met de vordering tot betaling van een bedrag van D.M. 22.757,50, vermeerderd met wettelijke rente. De Rechtbank had in eerdere vonnissen de vordering van Ve-Va toegewezen, maar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch had deze vonnissen vernietigd en de vordering afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld door te stellen dat Ve-Va in hoger beroep geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod had gedaan. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet verplicht was om ambtshalve een bewijsopdracht te geven en dat de motivering van het Hof in overeenstemming was met de rechtsopvatting. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde Ve-Va in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder op nihil waren begroot.