ECLI:NL:HR:1988:AD0382

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 1988
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
7296 rek.nr
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor en afwijzing op grond van kennelijke belangenafweging

In deze zaak heeft verzoekster, wonende te [woonplaats], op 13 maart 1987 een verzoek ingediend bij de Rechtbank te 's-Gravenhage voor een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van bewijs omtrent de wijze waarop de overheid had gereageerd op een blokkade-actie op 19 september 1986 te Woensdrecht, georganiseerd door BIVAK. De Rechtbank heeft het verzoek op 13 mei 1987 afgewezen, waarna verzoekster in hoger beroep ging bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof bekrachtigde op 16 september 1987 de beschikking van de Rechtbank, wat leidde tot het cassatieberoep van verzoekster.

De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 24 juni 1988 het beroep verworpen. De kern van de zaak draaide om de vraag of verzoekster voldoende persoonlijke belangen had om het getuigenverhoor te verzoeken. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek niet voldoende was onderbouwd en dat verzoekster niet had aangetoond welke feiten zij wilde bewijzen die relevant waren voor een mogelijke vordering tegen de Staat. Het Hof had terecht overwogen dat de verzoekster misbruik maakte van haar bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken, gezien de onevenredigheid van de belangen van verzoekster en de Staat.

De Hoge Raad concludeerde dat de rechtsklachten van verzoekster niet konden slagen, en dat de motivering van het Hof niet onbegrijpelijk was. De beschikking van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep ongegrond.

Uitspraak

24 juni 1988
Eerste Kamer
Rek.nr. 7296
HV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: Mr. E. Grabandt,
t e g e n
De Staat der Nederlanden,
waarvan de zetel is gevestigd te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. J.L. de Wijkerslooth.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 13 maart 1987 heeft verzoekster tot cassatie — hierna te noemen [verzoekster] — zich gewend tot de Rechtbank te 's-Gravenhage met een verzoek ertoe strekkend dat de Rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen omtrent de in het verzoekschrift genoemde feiten.
Bij beschikking van 13 mei 1987 heeft de Rechtbank het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 16 september 1987 heeft het Hof de beschikking van de Rechtbank bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de waarnemend-Advocaat-Generaal Asser strekt tot verwerping van het beroep.
3.Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in deze zaak om een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor betreffende — kort gezegd — de wijze waarop de overheid heeft gereageerd op een op 19 september 1986 te Woensdrecht gehouden blokkade-aktie georganiseerd door BIVAK (Breed Initiatief voor verdergaande Akties tegen Kruisraketten). In haar inleidend verzoekschrift dat de Staat als verweerder noemt, stelt verzoekster als grond voor haar verzoek ‘’dat de Staat der Nederlanden onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld’’ en verzoekt zij getuigen te horen teneinde te bewijzen dat:
‘’A. het doel van de blokkade op 19 september 1986 geweldloos was;
B. de demonstranten zich op 19 september 1986 niet schuldig hebben gemaakt aan enige vorm van geweld;
C. er voor de politie, M.E. dan wel marechaussee geen enkele noodzaak was over te gaan tot het gebruiken van geweld;
D. de politie, M.E. dan wel marechaussee zijn overgegaan tot het gebruiken van geweld zonder dat daaraan voorafgaand een waarschuwing dan wel sommatie is gegeven;
E. het geweld dat door de politie, M.E. dan wel marechaussee is gebruikt, niet in verhouding stond met het doel dat zij daarbij nastreefden, nl. de vliegbasis Woensdrecht open te houden;
F. het beleid van verweerder inzake demonstraties in of op de vliegbasis Woensdrecht onrechtmatig is’’.
3.2 De Rechtbank heeft het verzoek afgewezen, daartoe onder meer overwegende dat ‘’het verzoekschrift zelfs niet aangeeft wat voor soort procedure verzoekster tegen de Staat zou overwegen te voeren, laat staan welk persoonlijk belang zij daarbij zou hebben of welke de haar persoonlijk betreffende te bewijzen feiten zouden zijn’’.
Verzoekster heeft de hiervoor onder A–F weergegeven feiten die zij door middel van het voorlopig getuigenverhoor wil bewijzen, in hoger beroep niet aangevuld, doch zich ertoe bepaald om aan het verzoek zelf mede ten grondslag te leggen de stellingen dat demonstranten een groot aantal malen zeer hardhandig onder handen zijn genomen door Mobiele Eenheid en politie; dat zij hierdoor schade heeft ondervonden, in materiële zin door verwondingen en in immateriële zin door angst om nog aan demonstraties mee te doen; dat zij die schade vergoed wenst te krijgen; dat zij voornemens is schadevergoeding te vorderen en eventuele andere vorderingen in te stellen.
3.3 In het licht van het voorgaande moet bij de beoordeling van 's Hofs beschikking worden voorop gesteld dat het verzoekschrift niet betrekking heeft op het bewijs van de kern van de feiten die als grondslag in aanmerking komen voor een vordering tegen de Staat als verzoekster stelt voornemens te zijn in te stellen. Het Hof heeft dit kennelijk tot uitgangspunt genomen. Het heeft vervolgens vastgesteld dat verzoekster ‘’tenminste 21 getuigen’’ wil doen horen zowel over de feitelijke gang van zaken bij de voormelde demonstratie in haar geheel als over ‘’de vraag of het bij die gelegenheid gevoerde overheidsbeleid al dan niet rechtmatig is geweest’’, waarmee naar 's Hofs oordeel, naast te bewijzen feiten, voor een belangrijk deel rechtsvragen en rechtsoordelen aan de orde worden gesteld.
Daarop heeft het Hof kennelijk tegen elkaar afgewogen enerzijds het belang van verzoekster bij het horen van een groot aantal getuigen over een zeer omvangrijk complex van feiten en rechtsvragen van de aard als waarop het verzoek betrekking had, en anderzijds het belang van de Staat bij een ‘’efficiënt’’ voorbereid en gevoerd geding, waarmee het Hof kennelijk bedoelt een geding dat niet in verhouding tot een vordering als verzoekster op het oog heeft, nodeloos omslachtig en kostbaar wordt ingericht.
Tegen deze achtergrond moet 's Hofs beschikking aldus worden begrepen dat naar 's Hofs oordeel de verzoekster wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het onderhavige verzoek had kunnen komen en derhalve misbruik maakt van haar bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken.
3.4 Aldus gelezen geeft 's Hofs oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De rechtsklachten van het middel stuiten alle daarop af. Ook de motiveringsklacht van onderdeel 8 faalt, omdat 's Hofs daarin bestreden oordeel niet onbegrijpelijk is.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Snijders als voorzitter, en de raadsheren Van den Blink, Hermans, Haak en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Hermans op
24 juni 1988.