Uitspraak
24 juni 1988.
Hoge Raad
In deze zaak heeft verzoekster, wonende te [woonplaats], op 13 maart 1987 een verzoek ingediend bij de Rechtbank te 's-Gravenhage voor een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van bewijs omtrent de wijze waarop de overheid had gereageerd op een blokkade-actie op 19 september 1986 te Woensdrecht, georganiseerd door BIVAK. De Rechtbank heeft het verzoek op 13 mei 1987 afgewezen, waarna verzoekster in hoger beroep ging bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof bekrachtigde op 16 september 1987 de beschikking van de Rechtbank, wat leidde tot het cassatieberoep van verzoekster.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 24 juni 1988 het beroep verworpen. De kern van de zaak draaide om de vraag of verzoekster voldoende persoonlijke belangen had om het getuigenverhoor te verzoeken. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek niet voldoende was onderbouwd en dat verzoekster niet had aangetoond welke feiten zij wilde bewijzen die relevant waren voor een mogelijke vordering tegen de Staat. Het Hof had terecht overwogen dat de verzoekster misbruik maakte van haar bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken, gezien de onevenredigheid van de belangen van verzoekster en de Staat.
De Hoge Raad concludeerde dat de rechtsklachten van verzoekster niet konden slagen, en dat de motivering van het Hof niet onbegrijpelijk was. De beschikking van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep ongegrond.