Uitspraak
25 november 1988.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 1988 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Stichting Centrum voor Onderwijsbegeleiding voor de Zaanstreek (SCOZ) en een vrouwelijke werknemer, aangeduid als [verweerster]. De zaak draait om de vraag of de inschaling van [verweerster] in salarisschaal 112, in plaats van een hogere schaal, een geval van indirecte discriminatie op basis van geslacht vormt. De Kantonrechter te Zaandam had eerder geoordeeld dat SCOZ in strijd met de wet handelde door [verweerster] in een lagere salarisschaal te plaatsen dan haar mannelijke collega's met vergelijkbare kwalificaties. De Kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een 'beding' in de zin van het Burgerlijk Wetboek, waardoor de sanctie nietigheid niet van toepassing was, maar slechts schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. De Rechtbank te Haarlem bekrachtigde het vonnis van de Kantonrechter, wat leidde tot het cassatieberoep van SCOZ.
De Hoge Raad heeft het beroep van SCOZ verworpen en bevestigd dat de Kantonrechter en de Rechtbank de juiste maatstaf voor indirecte discriminatie hebben gehanteerd. De Hoge Raad oordeelde dat er geen onjuiste rechtsopvatting was in de formulering van de maatstaf en dat de Rechtbank haar beslissing voldoende had gemotiveerd. De Hoge Raad heeft SCOZ ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] zijn begroot op f. 456,30 aan verschotten en f. 2.500, -- voor salaris.