Uitspraak
bRv. te voldoen aan de Griffier.
9 juli 1990.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 9 juli 1990 door de Hoge Raad werd behandeld, stond de vraag centraal of de gemeente Helmond gebruik mocht maken van haar privaatrechtelijke bevoegdheden om woonwagens van eiseres, die onder de Woonwagenwet valt, te verwijderen van een standplaats op een terrein dat eigendom is van de gemeente. Eiseres had samen met haar familie woonwagens en bedrijfswagens op het terrein geplaatst. De gemeente had eiseres in kort geding gedagvaard om ontruiming van het terrein te vorderen, wat door de President van de Rechtbank en later door het Gerechtshof werd toegewezen. Eiseres ging in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof, dat het vonnis van de President bekrachtigde.
De Hoge Raad oordeelde dat de gemeente niet naast de haar in de Woonwagenwet toegekende bevoegdheden gebruik kan maken van haar eigendomsrecht om woonwagens te verwijderen. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de Woonwagenwet specifieke waarborgen biedt voor woonwagenbewoners en dat het gebruik van privaatrechtelijke middelen door de gemeente de regeling van de Woonwagenwet zou doorkruisen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof, behoudens de bekrachtiging van het deel van de veroordeling dat betrekking had op de gehuwde zoon van eiseres, en verklaarde de gemeente niet ontvankelijk in haar vordering voor het overige. De kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.
Dit arrest benadrukt de bescherming van de rechten van woonwagenbewoners en de grenzen van de bevoegdheden van gemeenten in het kader van de Woonwagenwet. Het bevestigt dat gemeenten niet zomaar hun eigendomsrecht kunnen aanwenden om woonwagens te verwijderen, wanneer er specifieke wettelijke kaders bestaan die de rechten van bewoners waarborgen.