5.2. Het proces-verbaal nummer P.1158/'88 van de Koninklijke marechaussee, brigade Den Helder, gesloten op 30 december 1988.
Dit proces-verbaal, dat op ambtseed is opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] (allen marechaussee der 1e klasse opsporingsambtenaar), [verbalisant 4] (adjudant-onderofficier der Koninklijke marechaussee) en [verbalisant 5] (opperwachtmeester der Koninklijke marechaussee), houdt zakelijk weergegeven onder meer het volgende in:
Als relaas van bevindingen en verrichtingen van één of meerdere verbalisanten:
Op 8 december 1981, omstreeks 01.15 uur werd een verkeersongeval gemeld op de Prins Hendriklam te Den Helder, waarvan de veroorzaker doorgereden was. Deze veroorzaker had met zijn motorrijtuig, merk Opel, type Ascona, voorzien van het kenteken [kenteken] , een verkeerszuil, staande in het midden van het wegdek van de Prins Hendriklaan te Den Helder omver gereden.
Op een parkeerplaats op het marine vliegkamp De Kooy zagen wij een motorrijtuig (personenauto), merk Opel, type Ascona, voorzien van het kenteken [kenteken] geparkeerd staan. Wij zagen dat op het rubber van de voorbumper, aan de linkerzijde, diepe krassporen zichtbaar waren en dat zich hierop gele verfdeeltjes bevonden. Inmiddels hadden wij van de alarmcentrale vernomen dat voornoemd kenteken afgegeven was aan: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1963. In een kamer in een legeringsgebouw van voornoemd vliegkamp te 02.10 uur troffen wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , [verdachte] , die erkende eigenaar te zijn van genoemde Opel Ascona. Wij roken dat zijn adem sterk riekte naar het inwendige gebruik van alcoholhoudende drank. Daarop hebben wij [verdachte] aangehouden terzake van het vermoedelijk handelen in strijd met artikel 30 lid 1 onder a en artikel 26 van de Wegenverkeerswet, en hebben wij hem terstond, overgebracht naar de brigade der Koninklijke Marechaussee te Den Helder.
Ik, [verbalisant 1] , heb te 02.50 uur, de verdachte gevraagd of hij toestemming gaf tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 26, 2e lid onder b van de wegenverkeerswet (bloedproef). Hij verleende daartoe zijn toestemming. Te 03.10 uur, verscheen een arts om van verdachte middels een vena-punctie, bloed af te nemen. Ik hoorde verdachte toen tegen mij zeggen: "Ik wil geen naalden in mijn lijf". Op mijn vraag aan hem of hij nu geen medewerking aan de bloedproef wilde verlenen, zei hij dat hij dit niet wilde.
Op 8 december 1988 te 03.15 uur, heb ik, [verbalisant 4] , in mijn hoedanigheid van Hulpofficier van Justitie de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 26, 2e lid onder b van de Wegenverkeerswet, waarbij hem is medegedeeld dat een weigering het plegen van een misdrijf betekent. De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel en weigerde zich te onderwerpen aan dit onderzoek hetgeen mij bleek uit de door hem gebezigde woorden: "Ik wil geen naalden in mijn lijf".
Omstreeks 04.10 uur, hebben wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , ons begeven naar de Prins Hendriklaan te Den Helder. Aldaar zagen wij dat één verkeerszuil op deze vluchtheuvel schuin stond. Van personeel van de gemeentepolitie Den Helder hoorden wij dat de verkeerszuil die scheef stond, door hen van het wegdek was opgeraapt en op vorenomschreven wijze was geplaatst. Wij zagen dat de bestrating rond deze verkeerszuil omhoog gekomen was en dat de verkeerszuil zélf enige lakschade bekomen had.