Uitspraak
[woonplaats] .
2 april 1991.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 1991 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Kantonrechter te Roermond. De Kantonrechter had op 2 maart 1990 een beklag van [klager] gegrond verklaard en gelast dat de inbeslaggenomen auto zou worden teruggegeven aan [betrokkene 1], met de voorwaarde dat deze binnen een maand de auto zou afhalen. De Hoge Raad oordeelt dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid dat op verzoek van een belanghebbende de teruggave van inbeslaggenomen goederen aan een andere belanghebbende wordt gelast. [betrokkene 1] had zelf de bevoegdheid om beklag te doen op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De Hoge Raad concludeert dat de Kantonrechter het beklag ongegrond had moeten verklaren, omdat de wet geen ruimte biedt voor de door de Kantonrechter gegeven beslissing. De Hoge Raad vernietigt daarom de bestreden beschikking en verklaart [klager] niet-ontvankelijk in zijn beklag. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om zich aan de wettelijke kaders te houden bij beslissingen over inbeslaggenomen goederen.