Uitspraak
[woonplaats].
1 oktober 1991.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 1991 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht. De rechtbank had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot teruggave van een bedrijfsauto. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, maar er zijn geen middelen van cassatie voorgesteld door of namens hem. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of er gronden waren om de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen. Aangezien de Hoge Raad geen dergelijke gronden aanwezig achtte, werd het cassatieberoep verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in het strafrecht en de rol van de Hoge Raad in het beoordelen van lagere rechterlijke beslissingen.