Uitspraak
Eerste Kamer
Nr. 14.740
AS
WONINGVERENIGING BRUNSSUM ,
EISERES tot cassatie,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie
advocaat: Mr. J.W. van Leeuwen
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
[verweerster] heeft met ingang van 1 augustus 1985 van de Woningvereniging een woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] gehuurd, welke woning deel uitmaakt van een woonblok van vier duplexwoningen bestaande uit twee woningen op de begane grond en twee bovenwoningen.
[verweerster] bewoont een benedenwoning die is aangepast aan haar handicap, te weten jeugdreuma, welke haar noodzaakt voortdurend in een rolstoel te zitten door middel waarvan zij zich kan verplaatsen.
Er bestaat een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen [verweerster] en de - oudere - bewoners van de andere woningen in dit woonblok.
De Woningvereniging heeft van deze laatsten vele klachten ontvangen omtrent de overlast die zij van [verweerster] beweren te hebben ondervonden, maar zij heeft nooit zelf enig onderzoek naar de aard en de oorzaak van die klachten ingesteld.
De Woningvereniging heeft een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het pand ingesteld, welke vordering door de Kantonrechter is toegewezen, maar door de Rechtbank is afgewezen.
Met betrekking tot de omstandigheden van het geval heeft de Rechtbank vastgesteld dat de klachten van de bewoners uitsluitend betrekking hebben op geluidsoverlast, zowel vanuit de woning als van buiten de woning, dat de woningen gehorig zijn en dat [verweerster] , die kennelijk over een ruime kennissenkring beschikt, een leefpatroon heeft dat afwijkt van dat van de overige bewoners, ten gevolge waarvan dezen het leefpatroon van [verweerster] als hinderlijk ervaren.
Met haar oordeel dat van [verweerster] niet kan worden gevergd dat zij haar leven zo inricht dat het in de pas loopt met dat van de klagende medebewoners, maar dat wel van haar kan worden gevergd dat zij haar uiterste best doet onder de gegeven omstandigheden de overlast voor dezen tot een minimum te beperken, heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht dat het [verweerster] weliswaar vrij staat een van de andere bewoners afwijkend levenspatroon te voeren, waarbij niet iedere vorm van overlast kan worden vermeden, maar dat de omstandigheden van het geval - de gehorigheid van de woningen en de omstandigheid dat het leefpatroon van [verweerster] door de andere bewoners als hinderlijk werd ervaren - meebrengen dat zij zich zodanig behoort te gedragen dat de overlast tot een minimum wordt beperkt. Aldus verstaan geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het voor het overige zodanig is verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het in cassatie niet verder kan worden getoetst. Het behoefde ook geen nadere motivering. Kennelijk heeft de Rechtbank de uitdrukkelijk in de huurovereenkomst neergelegde verplichting voor de huurder zich te onthouden van gedragingen waarvan naar algemeen gangbare begrippen mag worden aangenomen dat zij overlast opleveren, op overeenkomstige wijze uitgelegd. Dit oordeel, dat niet onbegrijpelijk is, kan wegens zijn feitelijke karakter in cassatie niet verder op zijn juistheid worden onderzocht.
De onderdelen zijn derhalve tevergeefs voorgesteld.
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Woningvereniging in de kosten van het geding in cassatie, tot deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op ƒ 2.875,--, op voet van art. 57
bRv. Te voldoen aan de Griffier.
2 oktober 1992.