Uitspraak
[woonplaats].
16 maart 1993.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 1993 uitspraak gedaan over de termijn van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1947 en wonende te [woonplaats], had een klaagschrift ingediend tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de Rechtbank. De Rechtbank had geoordeeld dat het klaagschrift te laat was ingediend, omdat het meer dan drie jaar na de inbeslagneming was ingediend. De klager betoogde dat hij pas op 18 november 1991 op de hoogte was geraakt van het beslag, omdat de beschikking van de rechtbank pas op die datum aan een familielid was betekend. De Hoge Raad oordeelde echter dat de termijn voor het indienen van het klaagschrift begint te lopen op het moment van de inbeslagneming, en niet op het moment dat de klager op de hoogte is geraakt van het beslag. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de klager, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden en er geen grond was voor vernietiging van de bestreden beschikking. De uitspraak benadrukt het belang van de termijn in het strafrecht en de gevolgen van het niet tijdig indienen van een klaagschrift. De beschikking is gegeven door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.