ECLI:NL:HR:1993:ZC9273

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 maart 1993
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
2827
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Haak
  • A. Bleichrodt
  • M. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijn klaagschrift en inbeslagneming in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 1993 uitspraak gedaan over de termijn van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1947 en wonende te [woonplaats], had een klaagschrift ingediend tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de Rechtbank. De Rechtbank had geoordeeld dat het klaagschrift te laat was ingediend, omdat het meer dan drie jaar na de inbeslagneming was ingediend. De klager betoogde dat hij pas op 18 november 1991 op de hoogte was geraakt van het beslag, omdat de beschikking van de rechtbank pas op die datum aan een familielid was betekend. De Hoge Raad oordeelde echter dat de termijn voor het indienen van het klaagschrift begint te lopen op het moment van de inbeslagneming, en niet op het moment dat de klager op de hoogte is geraakt van het beslag. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de klager, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden en er geen grond was voor vernietiging van de bestreden beschikking. De uitspraak benadrukt het belang van de termijn in het strafrecht en de gevolgen van het niet tijdig indienen van een klaagschrift. De beschikking is gegeven door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

16 maart 1993
Strafkamer
nr. 2827 Besch.
LD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 4 februari 1992, gegeven op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft [klager] niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door [klager]. Namens deze heeft Mr. P.M. Schollaart, advocaat te [woonplaats], het volgende middel van cassatie voorgesteld:
het recht is geschonden en/of zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 358, 359, 415, 552a en 552f geschonden doordien de Rechtbank in haar beschikking de niet ontvankelijk verklaring van rekwirant heeft uitgesproken, terwijl nog geen 3 jaren zijn verstreken nadat rekwirant kennisnam van de gegevens betreffende het beslag, welk beslag nimmer aan rekwirant werd betekend;
dat door het Openbaar Ministerie op of omstreeks augustus 1987 onder parketnr.: 7433-88 onder v.o.f. distilleerderij/proeflokaal ‘’[A]’’ in beslag zijn genomen de goederen vermeld op bijgaande lijst (prod. III), die onder volgnr.: 87071 zijn overgedragen aan het Hoofd van de Regionale Douanerecherche te Utrecht;
dat rekwirant blijkens uittreksel Handelsregister d.d. 19 december 1988 (prod. IV) de voorheen vennootschap onder firma (prod. V) vanaf 1 december 1988 als eenmanszaak heeft voortgezet;
dat rekwirant de in beslag genomen voorwerpen niet door een strafbaar feit heeft verkregen, terwijl rekwirant van de goederen geen afstand heeft gedaan en daarvan eigenaar is;
dat de inbeslagneming van voornoemde goederen niet rechtmatig was, omdat met deze goederen geen strafbaar feit was gepleegd, althans rekwirant sinds de in beslag neming niet vervolgd is wegens enig daarmede samenhangend feit;
dat vanwege het Openbaar Ministerie een last tot teruggave van voormelde goederen uitblijft en rekwirant economisch belang heeft om over de goederen te kunnen beschikken teneinde deze te verkopen;
redenen waarom rekwirant de Hoge Raad verzoekt voormelde beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht te vernietigen en gemeld beslag alsnog op te heffen met last tot afgifte aan rekwirant.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Beoordeling van het middel
4.1. De rechtbank heeft haar beschikking als volgt gemotiveerd:
Uit het onderzoek in raadkamer is het navolgende gebleken:
Op 2 oktober 1987 werd onder v.o.f. distilleerderij/proeflokaal ‘’[A]’’ aan de [a-straat] (…) te [plaats] een partij alcoholhoudende dranken in beslag genomen op verdenking van het voorhanden hebben en ten verkoop aanbieden van illegaal gedistilleerd van onder andere de inbeslaggenomen dranken.
[klager] heeft ter zitting betoogd dat hij de bovengenoemde v.o.f. sedert 1 december 1988 heeft voortgezet als eenmanszaak, dat hij niet wist dat er zich nog goederen van de v.o.f. onder strafrechtelijk beslag bevonden en dat hij eigenaar is van de inbeslaggenomen goederen.
Het klaagschrift ex. artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering is op 25 november 1991 ingekomen ter griffie van deze rechtbank.
De raadsman van [klager] heeft betoogd dat zijn cliënt eerst rond 18 november 1991 heeft kennisgenomen van het feit dat deze goederen nog onder strafrechtelijk beslag lagen, omdat op 18 november 1991 de beschikking van deze rechtbank van 29 augustus 1991 aan een familielid van hem is betekend.
Het klaagschrift is ruim vier jaar na de inbeslagname ingekomen ter griffie van deze rechtbank.
Gelet op de in art. 552a, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van drie jaren moet het klaagschrift van [klager] niet ontvankelijk worden verklaard.
4.2. Het middel berust kennelijk op de opvatting dat de termijn van drie jaren als bedoeld in art. 552a, tweede lid, Sv, in het geval een belanghebbende in de zin van het eerste lid van dat artikel eerst na de inbeslagneming daarvan kennis krijgt, voor hem niet begint te lopen op het moment van de inbeslagneming, doch op het moment dat hij van de gegevens betreffende het beslag op de hoogte is gekomen. Die opvatting kan echter niet als juist worden aanvaard.
4.3. De rechtbank heeft, overwegende als hiervoor onder 4.1 weergegeven, [klager] terecht en op goede grond niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift.
4.4. Het middel is mitsdien tevergeefs voorgesteld.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt en Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, in bijzijn van de waarnemend griffier Mos-Verstraten, in raadkamer van
16 maart 1993.