4.2.1. Het in art. 552a Sv bedoelde klaagschrift moet ingevolge het bepaalde in het tweede, onderscheidenlijk het derde lid van dat artikel worden ingediend ofwel (a) ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd, dan wel (b) – indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld – ter griffie van de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk, voor zover te dezen van belang, de inbeslagneming is geschied. Laatstbedoelde rechtbank is evenwel niet bevoegd tot afdoening indien de vervolging voor een ander gerecht is aangevangen voordat met de behandeling van het klaagschrift een aanvang kon worden gemaakt, in welk geval de griffier het klaagschrift ingevolge het slot van art. 552a, derde lid, Sv zendt aan het gerecht waarvoor de zaak wordt vervolgd.
4.2.2. De aanwijzing van het bevoegde gerecht is op deze wijze geschied met het oog op het verband tussen de beslissing op het klaagschrift en de vervolging terzake van het strafbare feit, in het kader waarvan de inbeslagneming is geschied.
4.3.2. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het Hof, op de gronden als hiervoor onder 4.1 weergegeven ten onrechte de klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag in plaats van zich onbevoegd te verklaren tot kennisneming daarvan.
4.2.4. In aanmerking genomen a) dat de bevoegdheid tot kennisneming van het klaagschrift, naar uit het vorenoverwogene volgt, afhangt van de vraag of reeds een strafvervolging is ingesteld en zo ja in welk stand deze verkeert en b) dat met name een derde-belanghebbende veelal niet op de hoogte zal zijn van de stand van zaken met betrekking tot die vervolging brengt een redelijke wetstoepassing mee dat, indien het gerecht waarbij het klaagschrift is ingediend constateert dat het, gelet op de hiervoor onder 4.2.1 bedoelde bepalingen, niet bevoegd is tot de afdoening daarvan, bepaalt dat de griffier het klaagschrift zal zenden naar het bevoegde gerecht – zulks overeenkomstig hetgeen in het slot van art. 552a, derde lid, Sv uitdrukkelijk is geregeld voor een van de situaties die zich te dezen kunnen voordoen.
4.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat de Hoge Raad te dezen zal doen wat het Hof had behoren te doen.