Uitspraak
[woonplaats].
15 maart 1994.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een verzet tegen een dwangbevel dat door de Officier van Justitie in het arrondissement Leeuwarden was uitgevaardigd. De Kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene ongegrond verklaard. De betrokkene heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking van de Kantonrechter te 's-Gravenhage, gedateerd 2 augustus 1993. De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd dat de beslissing van de Kantonrechter moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden terugverwezen.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 15 maart 1994, onder nummer 330-93-V, de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. Volgens artikel 26 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) kan degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, binnen een bepaalde termijn beroep in cassatie instellen, maar alleen na voorafgaande zekerheidstelling van het verschuldigde bedrag en de griffiekosten. De Hoge Raad oordeelt dat de betrokkene, die geen zekerheid heeft gesteld, de gelegenheid krijgt om dit alsnog te doen binnen dertig dagen na de uitspraak.
De Hoge Raad stelt dat, indien de betrokkene niet binnen deze termijn zekerheid stelt, het cassatieberoep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De beschikking is gegeven door vice-president H. Haak, samen met de raadsheren A. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en J. Koster, in aanwezigheid van griffier Sillevis Smitt-Mülder. De verdere uitspraak is aangehouden.