ECLI:NL:HR:1995:AA1497

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 januari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
29677
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • Wildeboer
  • Zuurmond
  • Herrmann
  • Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en de afkoopsom van ouderdomsrente

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988. De belanghebbende ontving een aanslag gebaseerd op een belastbaar inkomen van f 52.159, waarvan een deel belast was naar het bijzondere tarief van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De belanghebbende werd niet ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de aanslag, maar het Hof vernietigde deze uitspraak en verklaarde de belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar, terwijl de aanslag werd gehandhaafd.

De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en verschillende klachten ingediend. De Staatssecretaris van Financiën diende een vertoogschrift in. De Hoge Raad oordeelde dat de afkoopsom van de ouderdomsrente, die de belanghebbende ontving bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, volledig tot de inkomsten behoort zoals bedoeld in de Wet. De klachten van de belanghebbende werden verworpen, waaronder het betoog dat de afkoopsom slechts belast zou moeten worden tot het bedrag dat de betaalde premies overschrijdt.

Het Hof had ook het beroep van de belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat er volgens het Hof geen sprake was van gelijke gevallen die gelijk behandeld moesten worden voor de heffing van de inkomstenbelasting. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de afkoopregeling van de belanghebbende een ander karakter had dan de regeling die gold voor de tweede liquidatiefase.

De Hoge Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en bepaalde dat het bedrag dat door de belanghebbende was gestort voor de mondelinge uitspraak bij het Hof, terugbetaald moest worden. De uitspraak werd gedaan door de vice-president Stoffer en de raadsheren in raadkamer op 18 januari 1995.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 april 1993 betreffende de hem voor het jaar 1988 op gelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof. Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 52.159,--, waarvan een gedeelte, groot f 1.788,--, belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 5, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, tekst 1988 (hierna: de Wet). Belanghebbende is in zijn bezwaar tegen de aanslag niet ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd, belang hebbende ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en de aanslag gehandhaafd.
2. Geding in cassatie. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende bereikte in 1988 de leef tijd van 65 jaar. In verband daarmee is hem een af koopsom van een ouderdomsrente in de zin van de Invaliditeitswet 1919 ten bedrage van f 1.788,96 toegekend. De afkoop heeft plaatsgevonden op grond van artikel 32 c van de Liquidatiewet invaliditeitswet ten, welke bepaling in die wet is opgenomen ingevolge de Wet van 26 mei 1976, Stb. 296 tot nadere wijziging van de Liquidatiewet invaliditeitswetten. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de afkoopsom, als genoten ter vervanging van te derven inkomsten, geheel behoort tot de inkomsten als zijn bedoeld in artikel 31, lid 1, van de Wet. Dit oordeel is juist. Voor zover belanghebbendes klachten tegen dit oordeel zijn gericht falen zij. Belanghebbendes betoog dat de afkoopsom slechts is belast tot het gedeelte dat uit komt boven het bedrag van de premies die voor rekening van belanghebbende zijn gekomen, faalt omdat belanghebbende de voor zijn rekening gekomen premies als premies voor lijfrenten ten laste van zijn in komen had kunnen brengen. 3.3. Belanghebbendes klacht dat het bedrag van de afkoopsom voor zover dit het bedrag aan betaalde premies te boven gaat aangemerkt moet worden als rente in de zin van artikel 47 a van de Wet faalt even eens, nu met betrekking tot dat bedrag geen sprake is van rente van schuldvorderingen als bedoeld in artikel 47 a van de Wet. 3.4. Het Hof heeft tenslotte belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat naar 's Hofs oordeel geen sprake is van gelijke gevallen welke voor de heffing van de inkomstenbelasting gelijk moeten worden behandeld. Dit oordeel heeft het Hof gegrond op het oordeel dat de afkoop in de zogenaamde tweede liquidatiefase - waarbij het ging om meer bescheiden afkoopsommen - voorzag in een terug gaaf van het betaalde bedrag aan premies vermeerderd met een zekere interest, terwijl de ten aanzien van belanghebbende toegepaste afkoopregeling een ander karakter had, te weten het tegen contante waarde van die renten afkopen van de aanspraak op nog niet ingegane ouderdoms- en weduwerenten. Deze oordelen zijn juist. Voor zover belanghebbendes klachten tegen deze oordelen zijn gericht falen zij.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, in raadkamer van 18 januari 1995.