gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 augustus 1994 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken AA-11-AA een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 1 september 1991 tot en met 31 augustus 1992, ten bedrage van ƒ 2.643,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 1.321,-- aan verhoging. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd, met het besluit geen verdere kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd en dit besluit heeft vernietigd, met kwijtschelding van de verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
3.1.1. Belanghebbende was op na te melden controledatum houder van een motorrijtuig met kenteken AA-11-AA. Bij ambtelijke controle is geconstateerd dat op 24 augustus 1992 met dit motorrijtuig de weg in de gemeente Q is gebruikt, zonder dat vooraf de motorrijtuigenbelasting naar het tarief geldend voor personenauto's was betaald.
3.1.2. Belanghebbende heeft het onderhavige motorrijtuig sinds 1986 tot zijn beschikking. Het kenteken stond aanvankelijk, wegens de door belanghebbende ter financiering van het voertuig aangegane zogenoemde financial lease, op naam van A B.V. Na afloop van het leasecontract is het op 7 juni 1989 op naam van belanghebbende gesteld.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de overgangsregeling van de Wet van 18 december 1987, Stb. 580 (hierna: de Wet) toepassing mist, nu de tenaamstelling van het kenteken na 1987 is gewijzigd.
3.3. Artikel II van de Wet bepaalt dat motorrijtuigen die ingevolge het bepaalde in artikel 50, lid 3, van de Wet op de omzetbelasting 1968 voor de heffing van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's mede worden aangemerkt als personenauto ook als zodanig worden beschouwd voor de heffing van de motorrijtuigenbelasting. Artikel VI van de Wet houdt in dat de bepaling van artikel II niet van toepassing is met betrekking tot motorrijtuigen waarvan de dagtekening van deel II van het ingevolge de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554) afgegeven kentekenbewijs een vroegere datum is dan 1 januari 1988. De Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1987-1988,20287, nr. 3, blz. 7, stelt hieromtrent: "Dit betekent dat Wet een eerbiedigende werking heeft ten aanzien van degene die vóór die datum houder is van een dergelijk motorrijtuig totdat het motorrijtuig in andere handen overgaat.". De wetgever heeft met het als criterium opnemen van de dagtekening van het aan de houder van het motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs kennelijk beoogd voor het overgangsrecht een eenvoudig te hanteren en tevens op het overgrote deel van de desbetreffende gevallen van toepassing zijnde maatstaf te creëren, zodat in die overgangsregeling niet is begrepen een geval als het onderhavige, waarin weliswaar sprake is van vóór 1 januari 1988 bestaand houderschap in de zin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966, doch niet van inschrijving in het kentekenregister. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 25 oktober 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.