ECLI:NL:HR:1995:ZC9914

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 1995
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
97.941
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Hermans
  • A. Davids
  • M. Keijzer
  • J. Bleichrodt
  • P. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van inleidende dagvaarding door gebreken in betekening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 1995 uitspraak gedaan over de nietigheid van een inleidende dagvaarding. De zaak betreft een verdachte die was gedagvaard om te verschijnen voor de Politierechter, maar niet op de zitting verscheen. De dagvaarding was op 17 oktober 1992 in persoon uitgereikt door een politieambtenaar, maar het proces-verbaal van deze uitreiking voldeed niet aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat het proces-verbaal, dat op ambtseed was opgemaakt, dezelfde bewijskracht heeft als een afzonderlijke akte van uitreiking. Echter, het proces-verbaal vermeldde niet het uur van uitreiking en was dertien dagen na de uitreiking ondertekend, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Hierdoor oordeelde de Hoge Raad dat de inleidende dagvaarding aan nietigheid lijdt. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat aan de strekking van de wet was voldaan, en de Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof te Arnhem, behoudens voor zover het vonnis van de Politierechter was vernietigd. De Hoge Raad verklaarde de inleidende dagvaarding nietig.

Uitspraak

10 januari 1995
Strafkamer
nr. 97.941
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 november 1993 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats] .
1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 14 januari 1993 – de verdachte ter zake van ‘’handelen in strijd met artikel 26, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet (auto)’’ veroordeeld tot een geldboete van tweeduizend gulden, subsidiair vijfendertig dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Door of namens hem zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, behalve voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd en nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.
4. Beoordeling van het bestreden arrest
4.1. Het zich bij de stukken bevindende dubbel van de inleidende dagvaarding met parketnummer 0802030700/92 houdt in dat de verdachte is gedagvaard om op donderdag 14 januari 1993 te 9.00 uur te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter.
4.2. Met betrekking tot de uitreiking van deze dagvaarding is in het door [betrokkene 1] en [betrokkene 2], beiden wachtmeester 1e klasse der rijkspolitie behorende tot de groep Borne, [betrokkene 3], brigadier van gemeentepolitie Hengelo en [betrokkene 4], hoofdagent van gemeentepolitie Enschede, op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte opgemaakte en op 30 oktober 1992 gesloten en ondertekende proces-verbaal, waarin op het voorblad de geslachtsnaam en voornamen, geboorteplaats en -datum en het adres van de verdachte zijn opgenomen, vermeld:
‘’Op zaterdag 17 oktober 1992 heb ik 4e verbalisant op het hoofdbureau van politie te Enschede in persoon uitgereikt een gerechtelijke brief, bevattende een dagvaarding onder parketnummer 080203700/92 (de Hoge Raad leest: 0802030700/92) aan de op het voorblad genoemde verdachte.’’
4.3. Blijkens het van de terechtzitting van de Politierechter opgemaakte proces-verbaal is de verdachte aldaar niet verschenen en is tegen hem verstek verleend.
4.4 Het Hof heeft een door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer in het bestreden arrest als volgt weergegeven en verworpen:
Namens de verdachte is ter terechtzitting een beroep gedaan op de nietigheid van de inleidende dagvaarding als gevolg van het ontbreken van een akte van uitreiking.
Subsidiair is gesteld dat, mocht er al sprake zijn van een uitreiking, deze uitreiking gelijkgesteld dient te worden met een onjuiste betekening.
Het hof overweegt het volgende.
Artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering bevat voorschriften inzake de uitreiking van gerechtelijke stukken, welke voorschriften beogen te bevorderen dat een gerechtelijk schrijven degene, voor wie dat schrijven bestemd is, inderdaad bereikt. In artikel 589 van het Wetboek van Strafvordering heeft de wetgever de verplichting neergelegd voor degene die met de uitreiking is belast van zijn verrichtingen in dit verband een akte op te maken en daarin de gegevens als in artikel 589 van het Wetboek van Strafvordering genoemd te vermelden. De strekking van deze verplichting is dat kan worden vastgesteld of met het gerechtelijk schrijven is gehandeld zoals artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering voorschrijft en of ook aan andere strafvorderlijke voorschriften, waarvoor vaststelling van de wijze, plaats of tijd van uitreiking van belang is, is voldaan.
In het onderhavige geval staat naar het oordeel van het hof vast dat de dagvaarding om ter terechtzitting van 14 januari 1993 te verschijnen aan verdachte op 17 oktober 1992 in persoon is uitgereikt door [betrokkene 4], hoofdagent van gemeentepolitie te Enschede. Ter terechtzitting van het hof heeft genoemde Oldenkotte als getuige verklaard dat hij, overeenkomstig de richtlijnen van de officier van justitie het parketnummer, de persoonsgegevens van verdachte en de nadere gegevens van het delict, waarvan [verdachte] werd verdacht, op de dagvaarding die hem door de voorzitter is getoond, heeft ingevuld, benevens de dag van de terechtzitting en de rechter voor wie de verschijning van verdachte werd verlangd. Vervolgens heeft de getuige de dagvaarding aan verdachte ter hand gesteld en nadien van zijn verrichtingen melding gemaakt in het proces-verbaal.
Aldus is, nu genoegzaam is gebleken van de in artikel 589 van het Wetboek van Strafvordering gereleveerde in een akte van uitreiking te vermelden gegevens, naar het oordeel van het hof voldaan aan de strekking van artikel 589 van het Wetboek van Strafvordering, waaraan niet kan afdoen dat geen afzonderlijke akte van uitreiking is opgemaakt.
Het hof vermag voorts, gelet op bovenstaande vaststellingen, niet in te zien welk redelijk belang van verdachte zou zijn geschaad doordat het opmaken van een afzonderlijke akte van uitreiking is achterwege gebleven.
4.5. Nu een proces-verbaal van de politie als het onderhavige dezelfde bewijskracht heeft als een van de uitreiking afzonderlijk opgemaakte akte, kan een zodanig proces-verbaal op één lijn worden gesteld met de in de aanhef van art. 589, eerste lid, Sv bedoelde akte.
4.6. In strijd met het bepaalde in art. 589, eerste lid onder 6°, Sv is in het hiervoren onder 4.2 genoemde proces-verbaal het uur van uitreiking niet vermeld.
Voorts is bedoeld proces-verbaal dertien dagen na de uitreiking ondertekend, zodat niet is voldaan aan het in art. 589, derde lid, Sv bepaalde, voor zover dit voorschrijft dat de akte terstond wordt ondertekend.
Een en ander brengt mee dat op grond van art. 590 Sv de inleidende dagvaarding aan nietigheid lijdt. 's Hofs hiervoor onder 4.4 weergegeven overweging gaat kennelijk van een andere, en dus onjuiste, rechtsopvatting uit.
4.7. Het bestreden arrest kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 november 1993, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 14 januari 1993 is vernietigd;
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Davids, Keijzer, Bleichrodt en Koster in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op
10 januari 1995.