ECLI:NL:HR:1996:AA1898

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30939
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Bellaart
  • C. de Moor
  • J. van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 december 1994. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. De Inspecteur had uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag, maar de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer verklaarde belanghebbende op 31 mei 1994 niet-ontvankelijk in haar beroep wegens overschrijding van de termijn van 8 weken, zoals genoemd in artikel 5, lid 5, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Het Gerechtshof heeft het verzet van belanghebbende tegen deze beschikking ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. In het beroepschrift werd gesteld dat het griffierecht voor de behandeling van de zaak niet tijdig kon worden betaald door een vertraging bij de gemeente Q, die het verzoek van belanghebbende om het griffierecht te betalen, niet tijdig had afgehandeld. De Hoge Raad oordeelt echter dat, zelfs als deze reden voor de vertraging juist zou zijn, dit geen bijzondere omstandigheid vormt die rechtvaardigt dat de betaling na de gestelde termijn als tijdig kan worden beschouwd.

De Hoge Raad concludeert dat het Gerechtshof terecht het verzet ongegrond heeft verklaard. Daarnaast zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Gerechtshof. Dit arrest is op 6 maart 1996 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, samen met de raadsheren De Moor en Van Brunschot, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 december 1994 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende aan de belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voormelde naheffingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft uitspraak gedaan op het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 31 mei 1994 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer belanghebbende wegens overschrijding van de termijn van 8 weken genoemd in artikel 5, lid 5, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende tegen die beschikking ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten Het beroepschrift in cassatie strekt ten betoge dat het voor de behandeling voor het Hof verschuldigde griffierecht niet tijdig kon worden betaald ten gevolge van een vertraging opgelopen bij de afhandeling door de gemeente Q van belanghebbendes verzoek om het griffierecht namens belanghebbende te betalen. Ook indien de aangevoerde reden voor de vertraging juist zou zijn, vormt een en ander geen bijzondere omstandigheid die meebrengt dat van een na afloop van de gestelde termijn gedane betaling zou kunnen worden gezegd dat het recht is gestort zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Het Hof heeft derhalve terecht het verzet ongegrond verklaard.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 6 maart 1996 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter en de raadsheren De Moor en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.