ECLI:NL:HR:1996:AA1899
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- J. Urlings
- H. Herrmann
- C.H.M. Jansen
- F. Fleers
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aftrekbaarheid van kosten voor film-, theater- en concertbezoek door een docente
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 december 1994, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De belanghebbende, werkzaam als docente drama en daarnaast als actrice en toneelregisseuse, had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 39.151,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, werd deze door de Inspecteur gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop de belanghebbende cassatie instelde.
In cassatie werd vastgesteld dat de belanghebbende in 1990 46 voorstellingen en concerten had bezocht, met kosten van ƒ 2.123,--. De Hoge Raad oordeelde dat deze kosten niet aftrekbaar zijn, omdat de belanghebbende deze evenementen weliswaar met het oog op haar beroepsuitoefening had bezocht, maar niet in de hoedanigheid van groepsleider of recensent aanwezig was geweest. De Hoge Raad stelde dat het bezoeken van dergelijke evenementen gelijkgesteld kan worden met deelname aan een excursie of studiereis, zoals bedoeld in artikel 36, lid 1, letter j, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het verweer van de belanghebbende faalde derhalve.
De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie verworpen. Dit arrest is op 6 maart 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Herrmann, Jansen en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud en op die datum in het openbaar uitgesproken.