ECLI:NL:HR:1996:AA1973

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31016
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Urlings
  • J. Zuurmond
  • C. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bij inkomsten uit Hong Kong

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 januari 1995, betreffende de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De aanslag was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 129.989,--, waarbij geen rekening was gehouden met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Na bezwaar tegen de aanslag handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

In cassatie heeft belanghebbende betoogd dat hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag van ƒ 20.000,--, dat hij had aangegeven bij de belastingautoriteiten van Hong Kong. De Hoge Raad oordeelt dat de woorden "tenzij is gebleken dat ter zake van de daarmee behaalde voordelen aan die Mogendheid belasting is betaald" in artikel 2, lid 3 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989 letterlijk moeten worden opgevat. Aangezien belanghebbende over het bedrag van ƒ 20.000,-- in Hong Kong geen belasting heeft betaald, heeft hij geen recht op aftrek.

De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof en stelt dat de Nota van Toelichting geen aanknopingspunt biedt voor de opvatting dat de fictie van artikel 2, lid 3 van het Besluit niet van toepassing is in gevallen waarin wel aangifte is gedaan, maar geen belasting is betaald. Ook het betoog van belanghebbende dat de besluitgever niet vrijstaat om belastingvermindering te verlenen zonder dat belasting is betaald, wordt verworpen. De Hoge Raad concludeert dat er geen volkenrechtelijke regel bestaat die de woonstaat verplicht om belastingvrijstelling te verlenen in dit geval.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 januari 1995 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 129.989,--. Bij de berekening van de verschuldigde belasting is geen rekening gehouden met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was in het onderhavige jaar binnenlands belastingplichtige. Hij heeft in dit jaar in Hong Kong korter dan dertig dagen aaneengesloten arbeid verricht in privaatrechtelijke dienstbetrekking. Belanghebbende heeft in verband met de door hem in Hong Kong verrichte arbeid in zijn aangifte aftrek ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd voor een bedrag van ƒ 20.000,--. Genoemd bedrag is door belanghebbende aangegeven bij de belastingautoriteiten van Hong Kong. Ten gevolge van de toepassing van verschillende "allowances" was hij hierover aldaar echter geen belasting verschuldigd. 3.2. In cassatie gaat het om de vraag wat de betekenis is van de woorden: "tenzij is gebleken dat ter zake van de daarmee behaalde voordelen aan die Mogendheid belasting is betaald" aan het slot van het bepaalde in artikel 2, lid 3 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989 (Stb. 594), hierna ook te noemen: het Besluit. Het Hof heeft geoordeeld dat die woorden naar de letter moeten worden opgevat en heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende, nu hij over het bedrag van ƒ 20.000,-- aan Hong Kong geen belasting heeft betaald, ter zake van deze inkomsten geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. 3.3. Voormeld oordeel is juist. Zoals ook het Hof heeft overwogen biedt de Nota van Toelichting, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende in cassatie herhaalt, geen aanknopingspunt voor de opvatting dat de fictie van artikel 2, lid 3 van het Besluit niet van toepassing is in het, zich hier voordoende, geval dat over de desbetreffende inkomsten aan de andere Mogendheid weliswaar geen belasting is betaald maar van die inkomsten wel aangifte is gedaan bij de belastingautoriteiten van die Mogendheid. Het bepaalde in artikel 38, lid 1 AWR betekent geenszins - en ook in zoverre faalt het betoog van belanghebbende - dat het de besluitgever niet zou vrijstaan om in gevallen als het onderhavige slechts vrijstelling of vermindering van belasting te verlenen indien over de desbetreffende inkomsten daadwerkelijk belasting is betaald aan de andere Mogendheid. Ook voor zover het middel ten slotte inhoudt dat het stellen van deze laatste voorwaarde een buitenproportionele en dus ongerechtvaardigde inbreuk betekent op de in de Nederlandse rechtsorde geïncorporeerde volkenrechtelijke regel dat over inkomsten uit privaatrechtelijke dienstbetrekking de werkstaat heft en dat de woonstaat een vrijstelling verleent moet het worden verworpen: een dergelijke volkenrechtelijke regel bestaat niet. 3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het middel van belanghebbende faalt.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 6 maart 1996 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud en op die datum in het openbaar uitgesproken.