ECLI:NL:HR:1996:AD2500

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
101957
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Hermans
  • A. Davids
  • C. Corstens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake beschadiging van andermans goed

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 24 maart 1995 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1963. De Hoge Raad had eerder, op 18 oktober 1994, de zaak verwezen naar het Gerechtshof na vernietiging van een eerdere uitspraak van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De Politierechter had de verdachte op 25 februari 1993 veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en had een vordering van de beledigde partij gedeeltelijk toegewezen.

In het hoger beroep bevestigde het Gerechtshof te Amsterdam het vonnis van de Politierechter, maar de Hoge Raad vernietigde deze uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Tijdens de behandeling in het Gerechtshof op 10 maart 1995 was de verdachte aanwezig, maar zijn raadsvrouw heeft niet het woord gevoerd. Het Gerechtshof heeft vervolgens de bestreden uitspraak gedaan, waarbij geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Th.A. de Roos. De Advocaat-Generaal Meijers concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de rechter gebonden is aan de beslissing van de Hoge Raad en dat de strafbaarheid van de verdachte niet meer aan het oordeel van het Gerechtshof was onderworpen. Het middel dat stelde dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam had moeten vernietigen, werd verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor cassatie en verwierp het beroep.

Uitspraak

27 februari 1996
Strafkamer
nr. 101.957
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 maart 1995 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te
[woonplaats].

1.De bestreden einduitspraak

Na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 18 oktober 1994, heeft het Hof in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 25 februari 1993, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - aan de verdachte ter zake van 2. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen" geen straf of maatregel opgelegd. Voorts heeft het Hof de vordering van de beledigde partij toegewezen in voege als in het arrest vermeld.

2.Het cassatieberoep

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr Th.A. de Roos, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.De conclusie van het Openbaar Ministerie

De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.Beoordeling van het middel

4.1.
Met betrekking tot de berechting in de onderhavige zaak houden de stukken het volgende in:
4.1.1.
De behandeling in eerste aanleg door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft plaatsgevonden op 25 februari 1993 in tegenwoordigheid van de verdachte en zijn raadsvrouw. De Politierechter heeft bij vonnis van diezelfde datum, voor zover te dezen van belang, de verdachte ter zake van het "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen" veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met gedeeltelijke toewijzing van de namens de beledigde partij ingediende vordering.
4.1.2.
De dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van het Gerechtshof te Amsterdam is hem in persoon uitgereikt. De verdachte is op die terechtzitting niet verschenen. De op die terechtzitting wel aanwezige raadsvrouw van de verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting aldaar niet het woord gevoerd. Het Hof heeft bij arrest van 22 december 1993 het vonnis van de Politierechter bevestigd.
4.1.3.
Op het door de verdachte ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 18 oktober 1994 's Hofs arrest vernietigd voor zover daarbij de strafoplegging en de beslissing omtrent de namens de beledigde partij ingediende vordering zijn bevestigd, met verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ten einde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
4.1.4.
Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 10 maart 1995 in tegenwoordigheid van de verdachte en zijn raadsvrouw. Bij arrest van 24 maart 1995 heeft het Hof de bestreden uitspraak gewezen als hiervoren onder 1 weergegeven.
4.2.
De rechter naar wie de Hoge Raad na vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen, is gebonden aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing. Dit brengt mee dat ingevolge 's Hogen Raads hiervoren onder 4.1.3. vermelde beslissing de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte te dezen niet meer aan 's Hofs oordeel waren onderworpen. Het middel dat blijkens de toelichting steunt op de stelling dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam had moeten vernietigen op de grond dat de raadsvrouw niet het woord heeft gevoerd, miskent dat een cassatieberoep in de zin van art. 427, eerste lid, Sv niet gericht kan zijn tegen een uitspraak van de Hoge Raad.
4.3.
Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.

5.Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Davids en Corstens in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op
27 februari 1996.