Uitspraak
[woonplaats].
1.De bestreden einduitspraak
2.Het cassatieberoep
3.De conclusie van het Openbaar Ministerie
4.Beoordeling van het middel
5.Slotsom
6.Beslissing
27 februari 1996.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 24 maart 1995 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1963. De Hoge Raad had eerder, op 18 oktober 1994, de zaak verwezen naar het Gerechtshof na vernietiging van een eerdere uitspraak van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De Politierechter had de verdachte op 25 februari 1993 veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en had een vordering van de beledigde partij gedeeltelijk toegewezen.
In het hoger beroep bevestigde het Gerechtshof te Amsterdam het vonnis van de Politierechter, maar de Hoge Raad vernietigde deze uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Tijdens de behandeling in het Gerechtshof op 10 maart 1995 was de verdachte aanwezig, maar zijn raadsvrouw heeft niet het woord gevoerd. Het Gerechtshof heeft vervolgens de bestreden uitspraak gedaan, waarbij geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.
Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Th.A. de Roos. De Advocaat-Generaal Meijers concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de rechter gebonden is aan de beslissing van de Hoge Raad en dat de strafbaarheid van de verdachte niet meer aan het oordeel van het Gerechtshof was onderworpen. Het middel dat stelde dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam had moeten vernietigen, werd verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor cassatie en verwierp het beroep.