Uitspraak
21 juni 1996.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een koopovereenkomst tussen eiseres en verweerder 1, waarbij een ontbindende voorwaarde is opgenomen die betrekking heeft op de financiering van de aankoop. Eiseres heeft op 28 december 1990 een woonhuis gekocht van verweerder 1, maar kon de financiering niet tijdig rond krijgen. De Spaarbank Limburg heeft haar aanvraag voor een hypothecaire lening op 28 februari 1991 afgewezen. Eiseres heeft echter niet aangetoond dat zij bij andere financiële instellingen om financiering heeft gevraagd voordat de ontbindende voorwaarde op 1 maart 1991 verviel. De rechtbank heeft eiseres veroordeeld tot betaling van een boete van ƒ 14.500,-- aan verweerder 1, wat door het Gerechtshof is bekrachtigd. Eiseres heeft cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat zij onvoldoende inspanningen heeft geleverd om de benodigde financiering te verkrijgen. De Hoge Raad bevestigt dat de ontbindende voorwaarde niet is vervuld, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij geen financiering had kunnen verkrijgen indien zij meer financiële instellingen had benaderd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiseres in de kosten van het geding in cassatie.