Uitspraak
Eerste Kamer
Rek.nr. 8795 (R96/02HR)
CS
2. [verzoekster 2] ,
beide wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later.
De Stichting [A] te [plaats] heeft in een verweerschrift verzocht het verzoek af te wijzen.
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 28 maart 1995 het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking hebben [verzoekers] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Maastricht.
Bij beschikking van 2 november 1995 heeft de Rechtbank voormelde beschikking van de Kantonrechter bekrachtigd.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Asser strekt tot verwerping van het beroep.
De Rechtbank heeft de beschikking van de Kantonrechter bekrachtigd, oordelend dat het niet in het belang van [betrokkene 1] is om, nu zowel zijn belangen van vermogensrechtelijke aard als die van niet-vermogensrechtelijke aard volledig worden behartigd, daarnaast nog afzonderlijk een mentor te benoemen. Daarbij is de Rechtbank ervan uitgegaan dat [betrokkene 1] al vele jaren in het Gezinsvervangend Tehuis in [woonplaats] verblijft en zich daar thuisvoelt, dat de stichting waaronder dit tehuis ressorteert ruime ervaring heeft met het op professionele wijze begeleiden van verstandelijk gehandicapten en een visor heeft aangesteld, die [betrokkene 1] kan begeleiden in zaken van immateriële aard.
In de overweging dat zijn belangen van vermogensrechtelijke aard volledig worden behartigd, heeft de Rechtbank kennelijk het oog op het uit de stukken blijkende feit dat de Rechtbank bij beschikking van 23 januari 1995 alle goederen van [betrokkene 1] onder bewind heeft gesteld met benoeming van een bewindvoerder.
8 november 1996.