ECLI:NL:HR:1997:AA2151

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32385
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de afschrijving van goodwill in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 maart 1996, betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 250.060,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende in februari 1988 een apothekerspraktijk had overgenomen en hiervoor een bedrag van ƒ 1.500.000,-- voor goodwill had betaald. In 1988 schreef hij ƒ 150.000,-- af op deze goodwill, zijnde 10% van de historische kostprijs. Voor het jaar 1989 stelde belanghebbende dat de ontwikkelingen in de gezondheidszorg aanleiding gaven voor een herziening van de afschrijvingstermijn van de goodwill. Hij had in dat jaar een bedrag van ƒ 337.500,-- afgeschreven, maar de Inspecteur accepteerde slechts ƒ 150.000,--.

Het Hof verwierp de wijziging in de afschrijvingstermijn als willekeurig en in strijd met goed koopmansgebruik. Het Hof oordeelde dat niet was aangetoond dat de keuze van belanghebbende voor een afschrijving van de goodwill in tien jaren niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik was. Dit oordeel was feitelijk van aard en kon in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het middel van belanghebbende faalde derhalve.

De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van belanghebbende, en dit arrest werd op 11 juni 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen en de raadsheren Van der Linde en Bellaart, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 maart 1996 betreffende de hem voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 250.060,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende heeft in februari 1988 een apothekerspraktijk overgenomen tegen de per 1 januari 1988 daaraan toe te kennen waarde. Bij de overname heeft hij een bedrag van ƒ 1.500.000,-- voor goodwill betaald. In 1988 heeft belanghebbende op deze goodwill een bedrag van ƒ 150.000,--, zijnde 10% van de historische kostprijs, afgeschreven.
3.2. Voor het Hof heeft belanghebbende aangevoerd dat de ontwikkelingen in de gezondheidszorg aanleiding waren voor een bijstelling van de gebruiksduur en herziening van de afschrijvingstermijn van de goodwill in 1989. Van het door belanghebbende in het onderhavige jaar (1989) op de goodwill afgeschreven bedrag, ter grootte van ƒ 337.500,--, zijnde 22,5% van de historische kostprijs, heeft de Inspecteur slechts een bedrag van ƒ 150.000,-- geaccepteerd.
3.3. Het Hof heeft de door belanghebbende bepleite wijziging in de afschrijvingstermijn van de door hem gekochte goodwill als willekeurig en in strijd met goed koopmansgebruik verworpen. Aan dit oordeel heeft het Hof met name ten grondslag gelegd dat niet is gesteld of gebleken dat de keuze van belanghebbende voor een afschrijving van de goodwill in tien jaren niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik was noch dat de in 's Hofs uitspraak in punt 4.4 genoemde ontwikkelingen in de gezondheidszorg tot een wijziging van het afschrijvingsstelsel voor de jaren na 1988 noopten.
3.4. In dit oordeel ligt besloten dat het tijdvak gedurende hetwelk de overgenomen goodwill voor de onderneming zijn nut zou afwerpen, ook in 1989 naar verwachting niet korter was dan tien jaren. Dit oordeel kan wegens zijn feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het middel, dat zich tegen dit oordeel richt, faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde en Bellaart, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.