ECLI:NL:HR:1997:AA2151
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van der Linde
- Bellaart
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de afschrijving van goodwill in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 maart 1996, betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 250.060,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende in februari 1988 een apothekerspraktijk had overgenomen en hiervoor een bedrag van ƒ 1.500.000,-- voor goodwill had betaald. In 1988 schreef hij ƒ 150.000,-- af op deze goodwill, zijnde 10% van de historische kostprijs. Voor het jaar 1989 stelde belanghebbende dat de ontwikkelingen in de gezondheidszorg aanleiding gaven voor een herziening van de afschrijvingstermijn van de goodwill. Hij had in dat jaar een bedrag van ƒ 337.500,-- afgeschreven, maar de Inspecteur accepteerde slechts ƒ 150.000,--.
Het Hof verwierp de wijziging in de afschrijvingstermijn als willekeurig en in strijd met goed koopmansgebruik. Het Hof oordeelde dat niet was aangetoond dat de keuze van belanghebbende voor een afschrijving van de goodwill in tien jaren niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik was. Dit oordeel was feitelijk van aard en kon in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het middel van belanghebbende faalde derhalve.
De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van belanghebbende, en dit arrest werd op 11 juni 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen en de raadsheren Van der Linde en Bellaart, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.