ECLI:NL:HR:1997:AA2194
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Urlings
- J. Pos
- W. Beukenhorst
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting en de dag van terpostbezorging
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 januari 1996, betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988. De aanslag was na bezwaar verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 69.773,--. Het Hof had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, waarna belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad beoordeelt de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De uitspraak van het Hof was op 12 januari 1996 aangetekend aan partijen verzonden, terwijl het beroepschrift in cassatie op 14 maart 1996 bij het Hof was ingekomen. Belanghebbende stelde dat de uitspraak op 1 februari 1996 aan hem was uitgereikt en dat de beroepstermijn pas na deze datum zou ingaan. De Hoge Raad oordeelt dat de termijn voor het instellen van beroep in cassatie begint op de dag na de dag van toezending of uitreiking van de uitspraak, conform de artikelen 6:8 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Hoge Raad concludeert dat de uitreiking door het overheidsorgaan zelf moet worden verstaan en niet door de PTT. De mededeling van het Hof over de termijn voor het instellen van cassatie biedt geen gerechtvaardigd vertrouwen aan belanghebbende dat de termijn pas zou ingaan na ontvangst van de uitspraak. Daarom wordt belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Dit arrest is op 8 juli 1997 vastgesteld en in het openbaar uitgesproken.