ECLI:NL:HR:1997:AA3209

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31509
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • F. Fleers
  • P. Pos
  • A. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof over aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 augustus 1995, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. De belanghebbende ontving een aanslag gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 149.053,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep.

In het cassatiegeding heeft de belanghebbende zijn zaak laten toelichten door mr. J.V. Boonacker, advocaat te Utrecht. De Hoge Raad beoordeelt de klachten van de belanghebbende, met name over de schriftelijke overeenkomst die op 5 december 1991 door hem en zijn echtgenote was opgemaakt. Het Hof had geoordeeld dat de rol van de echtgenote zich beperkte tot het aannemen van de telefoon en het doorgeven van boodschappen. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet voldoende is gemotiveerd, vooral omdat het Hof geen vaststelling heeft gedaan over de tijdsduur van de afwezigheid van de belanghebbende in 1992.

De Hoge Raad concludeert dat de klachten gegrond zijn en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en het griffierecht van ƒ 300,-- wordt vergoed aan de belanghebbende. Dit arrest is op 8 januari 1997 vastgesteld en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 augustus 1995 betreffende de hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 149.053,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.V. Boonacker, advocaat te Utrecht.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Het Hof heeft met betrekking tot de door belanghebbende en zijn echtgenote opgemaakte schriftelijke overeenkomst van 5 december 1991 geoordeeld dat de rol van belanghebbendes echtgenote zich beperkte tot het aanwezig zijn en het aannemen van de telefoon bij afwezigheid van belanghebbende en in voorkomende gevallen doorgeven van boodschappen. Dit oordeel, waarmee het Hof niet buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, berust op de aan het Hof voorbehouden uitleg van de overeenkomst. 3.2. Aan het in 3.1 vermelde oordeel heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden dat de verrichte werkzaamheden de wederzijdse hulp die echtgenoten krachtens de huwelijksverhouding jegens elkander verschuldigd zijn niet te boven gingen. Dit oordeel behoefde nadere motivering nu het Hof niets heeft vastgesteld omtrent de tijdsduur gedurende welke belanghebbende tijdens het geconsigneerd zijn in 1992 afwezig was. Voor zover in 's Hofs gevolgtrekking ligt besloten dat een aanwezigheidsverplichting als waarvan hier sprake is - ongeacht de daarmee gemoeide werkelijke tijdsduur - de wederzijdse hulp die echtgenoten krachtens de huwelijksverhouding jegens elkander verschuldigd zijn nimmer te boven gaat, berust die gevolgtrekking op een onjuiste rechtsopvatting. 3.3. Het vorenoverwogene brengt mee dat de klachten gegrond zijn. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met het geding in cassatie voor de onderhavige zaak redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof; - verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--.
Dit arrest is op 8 januari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.