ECLI:NL:HR:1997:AA3212

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31580
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • C. Fleers
  • W. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Leeuwarden inzake naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die op 8 september 1995 werd gedaan. De zaak betreft een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen die aan belanghebbende was opgelegd over het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 1990. Aan belanghebbende was aanvankelijk een naheffingsaanslag opgelegd van ƒ 43.891,--, maar na bezwaar werd deze door de Inspecteur verminderd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag verder verlaagde tot ƒ 1.168,--. De Staatssecretaris van Financiën stelde hiertegen cassatie in.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door de Staatssecretaris zijn ingediend. Het Hof had geoordeeld dat uitkeringen aan werknemers in december 1990 onterecht waren gedaan, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is en faalt. Echter, het Hof heeft ten onrechte geoordeeld dat de plaats R, waar werknemers voor werkoverleg en vergaderingen naartoe reisden, niet als arbeidsplaats kan worden aangemerkt. De Hoge Raad stelt vast dat de werknemers, die hun andere werkzaamheden in een andere vestiging verrichtten, ook voor het reizen naar R de bepalingen van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 in acht moesten nemen.

De Hoge Raad concludeert dat middel II gegrond is en vernietigt de uitspraak van het Hof. De zaak wordt door de Hoge Raad afgedaan, waarbij de naheffingsaanslag wordt verminderd tot een bedrag van ƒ 1.519,--. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 8 januari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 september 1995 betreffende na te melden aan de X te Z opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 43.891,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 1.168,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. Het oordeel van het Hof dat de uitkeringen ten bedrage van ƒ 140,-- welke belanghebbende in december 1990 aan haar werknemers heeft gedaan, on- verplicht hebben plaats gevonden, berust op de aan het Hof voorbehouden keuze en waardering van de bewijsmiddelen, zodat dat oordeel in cassatie niet op zijn juistheid kan worden onderzocht. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Middel I faalt derhalve.
3.2. Anders dan het Hof heeft geoordeeld, had R, de plaats van de hoofdvestiging van belanghebbende, waarheen - naar de vaststelling van het Hof - enige werknemers van belanghebbende in het onderhavige tijdvak een maal per week plachten te reizen voor werkoverleg en het bijwonen van vergaderingen, op die dag voor die werknemers te gelden als arbeidsplaats in de zin van artikel 8, lid 1, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990. Hieraan doet niet af dat die werknemers, die hun andere werkzaamheden voor belanghebbende verrichtten in haar vestiging in Q waarheen zij dagelijks vanuit hun woning plachten te reizen, op vorenbedoelde dag vanuit hun woning via de vestiging van belanghebbende in Q naar R, reisden en vervolgens via de vestiging in Q weer naar hun woning.
3.3. Nu, naar in de uitspraak van het Hof ligt besloten, R de verstgelegen arbeidsplaats was, heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat op het reizen van de hier bedoelde werknemers van belanghebbende van hun woning via Q naar R en weer terug het bepaalde in artikel 8, lid 1, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 niet van toepassing is (Hoge Raad 17 januari 1996, nr 30.800, BNB 1996/133).
3.4. Middel II is derhalve gegrond. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Blijkens de uitspraak van het Hof is bij gegrondbevinding van middel II niet in geschil dat dan een bedrag van ƒ 1.168,-- plus ƒ 351,-- of ƒ 1.519,-- aan loonbelasting/premie volksverzekeringen moet worden nageheven.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, - vernietigt voorts de uitspraak van de Inspecteur, - vermindert de naheffingsaanslag tot een ten bedrage van ƒ 1.519,--. Dit arrest is op 8 januari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Ba- rendse en op die datum in het openbaar uitgesproken.